In 1844 voor het eerst aangetroffen, in een artikel over het Bargoens in de Algemeene Konst- en Letterbode. Het komt hierin voor in de zin: ‘We hadden #moos en konden bij de keiledje zitten om neurie te #saskene’ (‘we hadden geld en konden bij de fles zitten om jenever te drinken’). In de betekenis ‘slokje, borrel’ is keiletje in 1906 voor het eerst aangetroffen, in De Boeventaal van Köster Henke. Köster Henke geeft als voorbeeldzin: ‘Ik heb een keiletje of tien van den loensche [schele] gehad.’ Ook aangetroffen als keiltje, kijletje, keilertje, enzovoort. Van het Hebreeuwse keli, dat ‘vat, vaatwerk’ betekent.
Keil is in diverse samenstellingen aangetroffen, waaronder keilewinkel (1928, ‘kroeg’) en keilenkit (zie aldaar). Keilen wordt gebruikt voor ‘stevig drinken, zuipen’, een keil jenever voor ‘een groot glas jenever’, en van iemand die dronken is zegt men hij is keil. Volgens de Grote Van Dale (2005) wordt keil ook gebruikt voor ‘groot glas bier’.
• ‘Hé doofpot, hei je geen krop meer?... seg je niks?... Of binne jou oorlelle ook gekrepeerd?... neem d’r ’n keilertje op!’ ¶ Is. Querido, Manus Peet (1922), p. 409. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• ‘’k Geef een keiltje weg!’ zee ze en me ginge naar ‘De Luis In De Wieg’ om achter een borreltje een boompie te drukke over Snoekie, die aanleg voor tering heit en nou in de bossche zoo’n beetje de slingeraap uithangt. ¶ Willem van Iependaal, Polletje Piekhaar (1935), p. 179
• ‘Klare?’ vroeg de kastelein, met de hand reeds aan de fles. ‘Nee nee, géén keiltje. Koffie!’ riep de ander afwerend. ‘Voor mij geen schavuitenwater meer. Ik ben klaar met de hassebas.’ Hij kende verschillende synoniemen voor genever, zoals Eskimo’s wel twintig namen hebben voor sneeuw. ¶ Simon Carmiggelt, Vergeet het maar (1956), p. 51
Gepubliceerd op 11-02-2019
keiltje
betekenis & definitie