herberg, kroeg, drankwinkel
In 1928 door J.G.M. Moormann te Oldenzaal opgetekend uit de mond van enkele zwervers, in de betekenis ‘herberg’. Moormann geeft als voorbeeldzin: ‘Hij bedist een scheur aan die keilekit’ (‘hij krijgt een cent aan die herberg’). Gevormd uit keil voor ‘jenever’ en kit voor ‘huis, winkel’. E.G. van Bolhuis vermeldt keilekit in 1937 in de betekenissen ‘drankwinkel, schenkzaal’. Keilekit was in de jaren vijftig en zestig ook de bijnaam van de Jellinekkliniek in Amsterdam, dat wil zeggen: onder degenen die daar van hun alcoholverslaving probeerden af te komen.
Zie verder bij keiltje
• ‘Ik zal eens een week borden wassen in een restaurant. Maar ja, dan duik ik met me loon weer de keilenkit in.’ ¶ Simon Carmiggelt, De vrolijke jaren (1987), p. 59