krant
In deze betekenis in 1906 voor het eerst aangetroffen in een Bargoense woordenlijst, De Boeventaal van Köster Henke. Zonder twijfel naar het ‘fladderen’ van de krantenpagina’s. Ook aangetroffen als fladderik.
• Annetje zat vlak bij het raam inspannend een brok krant te lezen. Maar Sien, humeurig gestemd, scheurde haar den fladder uit de hand en beweerde kijvend dat ze op ‘haar’ plaats zat. ¶ Is. Querido, Van Nes en Zeedijk (1915), p. 75. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• Dèr, dat ’s nou heel de moord, waar de fladder avond an avond vol van staat. ¶ Willem van Iependaal, Lord Zeepsop (1937), p. 135. De schrijver verklaart de betekenis in een voetnoot.
• Vanavond zal het wel in de fladder staan en ik vind het niet goed, dat je ’t uit de krant hoort, je bent oud en wijs genoeg. ¶ Piet Bakker, Kidnap (1952), p. 52