A. De voormalige Zuiderzee, de Waddenzee en de riviermonden.
De voormalige Zuiderzee was een zeer visrijk gebied. Er werden grote hoeveelheden haring, ansjovis, bot, aal, spiering en garnaal gevangen. Vooral de haring gaf in het voorjaar aanleiding tot enorme vangsten (tabel 7). Deze verschilde sterk van de Noordzeeharing: zij was veel minder vet en kon niet gebruikt worden voor de bereiding van pekelharing. Zij werd licht gerookt tot bakbokking of sterk gerookt tot harde bokking. De haring kwam in het voorjaar de Zuiderzee binnen om kuit te schieten, de jongen groeiden hier in de loop van de zomer op en trokken daarna naar de Noordzee, om eerst op een leeftijd van 3 jaar, als zij geslachtsrijp waren geworden, terug te keren.
Toen de Zuiderzee was afgesloten, verzamelde de haring zich de eerste jaren in de Waddenzee en schoot hier kuit. De larven kwamen echter niet tot ontwikkeling, zodat het ras niet in stand kon blijven. Thans is het bijna uitgestorven. Een kleine aftakking van het ras paaide in de Oosterschelde, maar ook deze is thans zo goed als verdwenen.
De ansjovis vertoonde in zijn gedrag grote overeenkomst met de haring. Ook deze vis kwam in het voorjaar de Zuiderzee binnen, iets later dan de haring, schoot hier kuit, vooral in het noordelijke deel, en verdween daarna weer. De jongen groeiden hier op, vertrokken in de loop van de zomer of herfst naar zee en kwamen het volgende jaar reeds als geslachtsrijpe dieren terug.
Na de afsluiting heeft de ansjovis zich in de Waddenzee gehandhaafd, zij het ook dat de stand sterk achteruit is gegaan. Ook in de Oosterschelde heeft de ansjovis zich weten te handhaven. De gehele vangst wordt gezouten, waardoor een houdbaar handelsproduct wordt verkregen. Hierdoor en door de buitengewoon grote schommelingen in de vangsten draagt de ansjovishandel een speculatief karakter.
De andere voor de visserij belangrijke soorten, als bot, aal, spiering en garnaal komen ook voor in de overige brakke wateren, als de riviermonden en de Waddenzee. Bot kan zowel in open zee als in zoet water leven, maar zij vertoont een zekere voorkeur voor brak water, waar zij ook een betere kwaliteit bereikt dan in zee. Zij kwam Tabel 6. Visaanvoer door de Ned. zeevisserij
1930 1947
Vissoorten HoeveelWaarde HoeveelWaarde heid in in 1000 heid in in 1000
1000 kg gld. 1000 kg gld.
Haring 73 819 13 844 131 817 40 336 Sprot 604 23 63 38 Kabeljauw . . . 10 041 2 112 9 353 3 137 Schelvis .... 14 634 2 657 7 105 2 512 Wiiting . . . . 2 436 282 5 511 1 350 Koolvis . . . . 1 900 207 583 143 Heek 611 439 245 96 Leng 335 76 64 28 Schol 11 458 2 859 10 776 4 528 Tong 1 251 2 849 1 602 2 462 Tarbot 853 1 032 715 789 Griet 229 220 101 75 Schar 1 092 172 1 410 348 Bot 680 68 283 173 Schartong . . . 124 46 35 16 Tongschar . . . 92 73 37 26 Heilbot . . . . 44 68 20 27 Makreel . . . . 2 724 575 1 645 649 Horsmakreel . . 9 — 136 16 Poon 524 109 496 100 Zeewolf . . . . 113 32 55 19 Mul — — 10 2 Roodbaars . . . 70 6 — — Garnalen. . . . — — 376 169 Rog 628 190 102 17 Totaal alle soorten . . . . 127 284 28 011 172 690 57 067 Bron: Verslagen en mededelingen van de Afdeling Visserijen.
Jaarcijfers Tabel 7. Hoeveelheid en waarde der belangrijkste vissoorten, gevangen in de Waddenzee, het IJselmeer, de Z. Hollandse stromen en de Zeeuwse stromen, in 1000-tallen kg en \000-tallen guldens Soorten IJselmeer, Waddenzee, Lauwerszee, Dollart en Eems Zuidhollandse stromen Zeeuwse stromen
19300 1947 1930 1947 1930 1947
hoeveelwaarde hoeveelwaarde hoeveelwaarde hoeveelwaarde hoeveelwaarde hoeveelwaarde heid heid heid heid heid heid Haring . . . 14 905 1 499 9 3 3 8 2 29 7 806 240 Ansjovis. . . 5 766 1 654 19 20 — — — 190 95 Sprot .... 58 14 4 2 1 — — 152 78 Fint 3 2 111 48 Zalm .... — 51 228 Spiering . . . 1 285 175 137 22 285 57 59 36 Aal 901 807 4 502 14 901 98 62 58 160 2 2 Geep .... 105 29 1 2 — — — — 1 1 Bot 3 829 1 052 602 534 70 33 23 15 59 32 214 97 Schol .... 66 15 2 1 — — 12 4 88 29 Schar .... 21 5 20 3 — — 1 — 321 54 7 2 Rog 2 1 — — — — 36 8 18 3 Garnaal . . . 3 662 436 1 138 499 835 148 930 411 2 864 578 1 730 914 Kreeft. . . . — — — — 21 45 5 75 Oester. . . . 43 39 — — — — 2 381 2 238 1 150 2 571 Mossel . . . 26 055 118 1 242 54 — _ — — 36 695 1 131 56 196 2 932 Kokhaan . . 262 6 145 2 192 5 Alikruik. . . 1 065 68 9 2 116 7 65 14 Ovale slijkmossel . 50 2 Snoekbaars . 1 184 1 265 Baars .... 251 95 Brasem-voorn 151 36 2 1 Nest2).... 8 385 201 9 836 264 1 650 55 269 8 2 860 64 1 301 36 Totaal alle soorten 66 770 6 192 19 842 17 987 30 30 356 1 372 644 45 956 4 298 62 196 7 048
0 De cijfers in de eerste kolom hebben betrekking op de nog open Zuiderzee 2) Vis niet geschikt voor menselijke consumptie
Bron : Verslagen en mededelingen van de Afdeling Visserijen. Jaarcijfers in zeer groten getale voor in de Zuiderzee en thans worden nog belangrijke hoeveelheden gevangen in de Waddenzee, de Z. Hollandse en Zeeuwse stromen en ook nog in het IJselmeer.
Spiering is een vis, die het best gedijt in het brakke water, b.v. in de riviermonden. Ook de Zuiderzee was rijk aan spiering. De paaiplaatsen liggen in zoet water, maar de zomer, de groeiperiode, brengt de spiering bij voorkeur door in brak water met matig zoutgehalte en niet te hoge temperatuur. Toen het water in het IJselmeer zoet begon te worden, werd dus de voortplantingsmogelijkheid niet beïnvloed, doch wel de groei. Het gevolg is geweest dat de spiering zich in het IJselmeer in groten getale ontwikkelt, maar er zeer slecht groeit, en slechts weinig exemplaren de grootte van consumptie-spiering bereiken.
Zeer belangrijk voor de kustvisserij is de garnaal. Dit tot de kreeftachtigen behorende dier komt overal in de kustwateren en de daarmee in verbinding staande brakke wateren voor. Er zijn gehele dorpen, die vrijwel uitsluitend van de garnalenvisserij bestaan of in elk geval vóór de oorlog ervan bestonden: b.v. Breskens, Arnemuiden, Stellendam, Oude Schild en Zoutkamp. De garnalen worden gewoonlijk direct na de vangst aan boord gekookt, waarna ze veelal in de dorpen in huisindustrie gepeld worden. Ook worden zij soms bij het koken zwaar gezouten, waardoor zij houdbaar worden en geëxporteerd kunnen worden. Toen de Zuiderzee nog open was, werd de garnaal in Amsterdam steeds levend verkocht.
Een groot bezwaar van garnaal, evenals van andere kreeftachtige dieren, is dat zij zeer snel bederft. Dit vindt zijn oorzaak in de alkalische reactie van het vlees, dat daardoor een veel betere voedingsbodem voor bacteriën vormt dan het enigszins zuur reagerende vlees van de zoogdieren. Daarenboven wordt bij het pellen van garnalen de darm doorgescheurd en komt de inhoud, die vaak nog wel levenskrachtige sporen van bacteriën bevat, in aanraking met het vlees. Gepelde garnalen worden daarom vaak met boorzuur beter houdbaar gemaakt.
B. IJselmeer, rivieren en binnenwateren.
Toen de Zuiderzee was afgesloten, konden de ontzaglijke scholen haring, ansjovis en garnaal niet meer als voorheen binnenkomen. Reeds kort na de IJselmeer afsluiting kwam een andere visserij, die ook wel in de open Zuiderzee werd uitgeoefend, tot krachtige ontwikkeling, nl. die op aal. Terwijl de visserij op aal in de Zuiderzee niet meer dan gemiddeld ca 700 000 kg per jaar opleverde, was de hoeveelheid een paar jaar na de afsluiting reeds tot 2 millioen (verder afgekort tot mill.) kg gestegen; in 1940-1948 bedroeg de jaarlijkse aanvoer 3 tot 4 mill. kg. De aal plant zich voort in de Atlantische Oceaan en de jonge aal moet, om in het IJselmeer te komen, op één of andere manier de Afsluitdijk passeren. Er is een systeem uitgewerkt, op grond van uitvoerig wetenschappelijk onderzoek, waardoor het binnentrekken van jonge aal (montee) zoveel mogelijk wordt bevorderd. Dit geschiedt door de montee binnen te schutten op dezelfde wijze als schepen worden binnengeschut.
De spuisluizen, waardoor het overtollige water uit het IJselmeer wordt geloosd, hebben 2 deuren: een buitenen een binnendeur. Nu wordt ’s avonds en ’s nachts — dan heeft de trek van de montee hoofdzakelijk plaats — de buitendeur een paar uur opengezet. Langs de binnendeur lekt altijd wel enig zoet water naar buiten, dat een sterke lokwerking op de aaltjes uitoefent. Zij verzamelen zich dus, dikwijls in groten getale, voor deze binnendeur. Dan gaat de buitendeur dicht en wordt de binnendeur geopend. In enkele minuten verspreiden de aaltjes zich dan in het IJselmeer, de binnendeur wordt weer gesloten en de buitendeur geopend, zodat men weer opnieuw kan beginnen Na de afsluiting hebben een aantal soorten zoetwatervissen zich in het IJselmeer ontwikkeld.
Dit heeft zich op geheel natuurlijke wijze voltrokken: de stamouders kwamen reeds in het minst brakke deel van de Zuiderzee voor; rivieren en omliggende polders zorgden ook voor toevoer. De belangrijkste soorten zijn snoekbaars, baars, brasem, voorn en pos. De pos heeft zich met grote snelheid vermenigvuldigd, zodat 8 jaar na de afsluiting ca 10 mill. kg per jaar gevangen werden. Dit visje heeft alleen waarde als voedsel voor pluimvee, voor de bereiding van vismeel en als voedsel voor andere vissen, evenals de spiering, waarvan elk jaar een paar mill. kg worden gevangen. De pos wordt gevangen als bijvangst van de aalvisserij met de kuil. Ook de spiering vertegenwoordigt vrijwel geen handelswaarde, maar zij speelt een zeer belangrijke rol als voedsel voor aal en snoekbaars (deze eet vrijwel niets anders dan spiering) en baars.
Daar de spiering planktoneter is en dit het oervoedsel in het water is, gaat deze vorm van visvoedsel over weinig tussenstadia en is dus zeer efficiënt. Het is wel merkwaardig dat in het IJselmeer de spiering één der beide talrijkst voorkomende vissen is, daar in de binnenwateren met een gelijk zoutgehalte spiering hoogstens in beperkte hoeveelheid voorkomt.
Na de aal is de snoekbaars de belangrijkste vis en in enkele jaren wordt meer dan 1 mill. kg per jaar gevangen. Brasem, baars en voorn komen in geringer hoeveelheid voor: zij nemen echter nog geregeld in aantal toe. De oorzaak, dat deze in de kleine binnenwateren vaak zo talrijke vissoorten in nog geringe dichtheid voorkomen, is vooral te zoeken iri de omstandigheid, dat zij weinig gelegenheid vinden om zich voort te planten. Zij leggen hun eieren op ondiepten tussen waterplanten en deze komen in het IJselmeer zeer weinig voor, ook niet voor de kusten, die betrekkelijk steil zijn. Door de inpolderingen verdwijnen de bestaande ondiepten ook nog: door het aanleggen van de Noordoostpolder zijn b.v. de uitgestrekte ondiepten van de IJselmond tot het Zwarte Water vrijwel van het IJselmeer afgesloten, terwijl de dijken midden door het diepe water zijn aangelegd.
Bot wordt in het IJselmeer vrij veel gevangen. Deze vis kan zich echter alleen in zee voortplanten, zodat de jongen door de spuien schutsluizen het IJselmeer moeten binnentrekken. Er is echter nog geen systeem gevonden om door het treffen van speciale maatregelen de weg voor de jonge bot gemakkelijker te maken, zoals bij de aal wel het geval is. De bot bereikt in het IJselmeer ook een uitstekende kwaliteit . De grote rivieren waren vroeger vermaard door de enorme hoeveelheden trekvis, in verschillende, alle zeer gewaardeerde soorten, die er werden gevangen: zalm, houting, elft, fint en aal. De eerste vier trokken de rivier op, op weg naar hun paaiplaatsen; de laatste de rivier af met hetzelfde doel. Zalm werd met drijfnetten en zegens gevangen: omstreeks 1900 bedroeg de vangst 30 000 stuks, in 1925 nog 15 000 stuks en thans is het aantal tot ongeveer 1000 stuks gedaald.
De houting is geheel, de elft zo goed als geheel verdwenen, alleen de fint komt nog vrij talrijk voor. De oorzaak van de achteruitgang is gelegen in de verontreiniging der bovenrivieren en bijbehorende beken en in het aanbrengen van allerlei stuwen. De vis kon dientengevolge niet meer op de paaiplaatsen komen, of deze waren verontreinigd. De fint had hiervan geen last, daar zij op de benedenrivieren paait. De aal groeit in de rivier op en bereikt hier haar beginstadium van geslachtsrijpheid. Zij is dan zeer vet en op haar weg terug naar zee, hoofdzakelijk in de herfst, wordt zij op grote schaal gevangen, onder de naam drijfpaling.
De binnenwateren leveren in het algemeen dezelfde vissoorten als boven voor het IJselmeer is aangegeven. In de meeste is de aal ook de hoofdbron van bestaan voor de vissers, daarnaast komen vissen als snoek, snoekbaars, baars, brasem, voorn, zeelt en karper voor in hoeveelheden, die sterk uiteen kunnen lopen, al naar de plaatselijke omstandigheden. Algemene regels zijn er slechts enkele te geven: zo komt de zeelt het meeste voor in niet diepe wateren met een begroeide bodem; ook karper vertoont voorkeur voor dit soort water. Ruime wateren, die enigszins brak zijn en waarin spiering voorkomt, zijn vaak rijk aan snoekbaars. Terwijl de aal van het voorjaar tot de herfst gevangen kan worden, daar zij zich in de winter ingraaft, worden de schubvissen veel in de winter gevangen, met uitzondering van de zeelt, die ’s winters ook weinig bewegelijk is.
Gegevens omtrent de hoeveelheid vis, die in onze binnenwateren wordt gevangen, staan niet ter beschikking. Dit wordt veroorzaakt door de zeer verspreid liggende visplaatsen en de sterk gedecentraliseerde aanvoerplaatsen. Daarenboven vangen ook de tienduizenden beoefenaren van de hengelsport een hoeveelheid vis, die niet bij benadering te schatten is. Neemt men als gemiddelde productie per ha 50 kg aan, dan zou de totale productie der binnenwateren met uitzondering van het IJselmeer 6 mill. kg bedragen.
Voor de vangst van aal op de rivieren en in het IJselmeer worden kuilen gebruikt. Dit zijn nauwmazige zeer lang gerekte trechtervormige netten, die óf op stroom verankerd liggen (rivieren) óf door een schip worden voortgetrokken (IJselmeer).
De mond van de ankerkuil wordt opengehouden door een houten raam of door een horizontale balk onder en boven: de dwarskuil bij de zeilschepen op het IJselmeer door een dwars uitstekende boom . Motorschepen gebruiken een boomkor . Voor de vangst van aal wordt verder gebruik gemaakt van fuiken van wilgentenen, katoen of zijde gemaakt, en kubben, dit zijn feitelijk fuiken zonder vleugels, die geaasd worden met kleine vis: zij worden óf van zijde vervaardigd (rivieren) óf van wilgentenen. Fuiken zijn in verband met de diepte van het water zeer verschillend van grootte: de voorste hoepel kan 0,6 m hoog zijn, maar ook meer dan 1,5 m (IJselmeer). Belangrijk is de visserij met fuiken aan de Afsluitdijk, vooral nabij de sluizen op naar zee trekkende aal. Visfuiken hebben wijdere mazen en slechts 2 kelen.
Aalfuiken worden vaak gebezigd in verband met een z.g. dichtzet. In onze kanalen, die ook voor de afvoer van water dienen, trekt de aal, wanneer zij geslachtsrijp begint te worden en schieraal genoemd wordt (hetzelfde dus als drijfpaling op de rivieren) evenals in de rivieren in de herfst zeewaarts. Om de kans haar te vangen zo groot mogelijk te maken, wordt dan dwars door het water, waar de aal door moet trekken, een net gespannen, dat nauwkeurig aan bodem en oevers aansluit. De aal, die tegen deze dichtzet stuit, zoekt naar een doorgang en wordt dan gevangen in de fuiken, die bij de dichtzet opgesteld zijn. Aal wordt verder gevangen aan de beug (hoekwant) vooral op het IJselmeer en in de binnenwateren aan dobbers . Verder worden hoeken, geaasd met levende vis, gebruikt voor de vangst van snoek (fleur).
De schubvis wordt meest gevangen met de zegen en met staande netten. De zegen is in wezen gelijk aan de vroeger genoemde zeeviszegen; hij kan tegen de wal worden opgehaald of tegen een vlot (zalmvisserij) of boot. Een bijzondere vorm is de in N. Holland veel gebruikte aalzegen.
Tabel 8. Aanvoeren van de belangrijkste vissoorten der Belgische visserij aanvoer aanvoer Soort in tonnen Soort in tonnen
1938 1946 1938 1946
Kabeljauw 4 157 4 961 Rode poon 1 032 592 Schelvis 1 310 2 194 Rog 3 438 3 779 Wijting 3 159 3 641 Haring 5 883 37 132 Koolvis 1 586 715 Sprot 1 160 815 Schol 3 065 6 323 Garnalen 2 950 1 564 Tong 2 272 3 097 Alle soorten 39 135 69 694 Bron: Jaarlijksch verslag van de Visscherij, België Staande netten zijn van fijn garen gemaakt; het gaal is zeer ruim tussen onderen bovensim opgehangen, zodat zich gemakkelijk zakken vormen, waarin de vis verward raakt. Zij hangen verticaal in het water en de vis moet er uit eigen beweging inzwemmen. Om onderen bovensim op de gewenste afstand te houden zijn deze door lijnen (hangers) of door zeer wijde mazen verbonden (spiegelof ladder mazen). Deze spiegelmazen bevinden zich aan weerszijden van het gaal; hierin vormen zich zakken, waarin de vis verward raakt. Dit soort netten heet veelal schakels: zij worden hoofdzakelijk gebruikt om de vis door plonzen in het water in hei net te jagen.
Het kweken van vis in vijvers is in ons land van betrekkelijk geringe betekenis. Het grootste bedrijf op dit gebied onderhoudt de Nederlandse Heidemaatschappij in haar vijvers bij Arnhem, Valkenswaard en Gulpen . Voor een goed beheer der vijvers is het nodig, dat men ze naar willekeur kan laten leegof vollopen, en dit is alleen mogelijk in enigszins hellend terrein. Verder is de afzetmogelijkheid van zoetwatervis hier te lande niet groot. Om deze redenen is het bedrijf hier niet tot zo grote bloei gekomen als b.v. in de landen van Centraal-Europa.
Hoofdzakelijk worden gekweekt: karper, forel en een speciaal soort zeelt (Mazurische zeelt). Karper en zeelt worden gewoonlijk niet zo lang in de vijvers opgekweekt tot zij rijp zijn voor de consumptie, maar als kleine één of twee jaar oude exemplaren als pootvis uitgezet in het vrije water, om daar verder op te groeien. De forel daarentegen wordt direct voor de consumptie opgekweekt.
Men kan in de vijvers een veel grotere productie bereiken dan in het open water, daar de vis er kunstmatig gevoederd wordt of doordat het water bemest wordt en dientengevolge een veel grotere hoeveelheid voedsel voor de vis produceert. Eén der methoden voor bemesting is de z.g. wisselbouw: vóór men de vijver in gebruik neemt voor de viscultuur, wordt hij drooggelegd en als akkerland met graan of klaver bebouwd. Daarna laat men de vijver vollopen en de plantenresten dienen als voedsel voor allerlei organismen, die op hun beurt de vis weer tot voedsel dienen.
Door selectie is men tot een groot aantal kweekrassen gekomen, waarbij men vooral heeft getracht soorten te verkrijgen met een snelle groei. In het buitenland houden wetenschappelijke instituten zich met deze selectie bezig en ook met vraagstukken over bedrijfsvoering en bestrijding van ziekte.
J. J. Tesch und J. de Veen, Die niederländische Seefischerei, Handbuch der Seefischerei Nordeuropas, Band VII, Heft 2, 1933.
H. C. Redeke, De Noordzeevisscherij, 1935.
W. Reuter und W. Schnakenbeck, Praxis der Hochseefischerei, 1939.
H. A. H. Kranenburg, De zeevisscherij van Holland in den tijd der Republiek, 1946.
R. Demoll und H. N. Maier, Handbuch der Binnenfischerei Mitteleuropas, 6 dln, 1924-1925.
W. Schäperclaus, Lehrbuch der Teichwirtschaft, 1933.
België De Belgische trawlvisserij vertoont grote overeenkomst met de onze: er is een relatief sterk ontwikkelde kustvisserij met kleine motorschepen en daarnaast een vloot van grote stoomof motortrawlers. Deze beperkt zich echter niet tot de Noordzee, maar bezoekt ook de verder afgelegen visgronden. De aanvoeren vertonen in hun samenstelling grote overeenkomst met de onze . De drijfnet-visserij op haring is van geen betekenis: weliswaar is de haring de meest aangevoerde vissoort, maar deze wordt met de trawl gevangen, voor een groot deel onder de Belgische kust, waar zich van eind December tot Maart grote massa’s ijle haringen concentreren.
De vloot bestond in 1946 uit 430 kustschepen, ten dele Tabel 9. Aanvoeren van enkele belangrijke vissoorten in Groot-Britannië in millioen kg Soort Engeland 1938 1946 Schotland 1938 1946 Kabeljauw. . . . ill 246 90 116 Heek 32 63 2 2 Schelvis 93 81 52 65 Koolvis 28 13 3 4 Haring 131 91 142 111 Schol 23 54 4 6 Tong 3 5 — — Haai en rog . . . 17 12 4 3 Totaal alle soorten 810 663 277 274 Waarde (in mill. pond sterling) . . 12,6 29,6 3,9 10,0 Bronnen: Ministry of Agriculture and Fisheries, Sea Fisheries Statistical Tables. Fishery Board for Scotland, Sea Fisheries Statistical Tables Tabel 10. Ontwikkeling der aanvoeren en opbrengsten der Duitse zeevisserij en het verbruik van vis per hoofd der bevolking Jaar 1913 1928 1933 1936 Totale vangst in millioen kg . . . . 169 271 387 599 Waarde in millioen RM . 46 74 60 105 Stoomtrawlers in millioen kg . . . 87 170 273 421 Waarde in millioen RM . . . . . 22 46 39 68 Drijfnetvisserij in millioen kg . . . 36 27 42 60 Waarde in millioen RM . . . . . 12 9 10 18 Kustvisserij Noordzee in millioen kg 9 33 34 62 Waarde in millioen RM .... . 1 5 3 4 Oostzee in millioen kg . 35 38 35 52 Waarde in millioen RM . . . . . 10 13 8 12 Invoer in millioen kg . 328 309 227 242 Waarde in millioen RM . . . . . 125 119 47 49 Gebruik per hoofd per jaar in kg. . 5 8,8 8,9 12 Bron: Jahresbericht über die deutsche Fischerei garnalenschepen, 35 Noordzeetrawlers en 14 grote trawlers, die ook geschikt zijn voor de visserij op de verre gronden: gevist wordt o.a. ten Westen van Ierland en Schotland, bij Ijsland, in de Barentszee en bij de kust van Marokko. In aantal had de vloot in 1946 de vooroorlogse sterkte nog niet bereikt, wat viscapaciteit betreft echter wel.
Het verschil in grootte der aanvoeren in 1938 en 1946 is vrijwel geheel te danken aan de grote vangsten van ijle haring in 1946. Deze visserij kwam nl. eerst sedert de oorlog tot ontwikkeling.
Verreweg de belangrijkste haven is Ostende, waar 80% van alle vis wordt aangevoerd: daarna komen Nieuwpoort en Zeebrugge. In totaal waren 2 000 man in de zeevisserij werkzaam. De binnenvisserij betekent door het ontbreken van grote binnenwateren zeer weinig.
Groot-Britannië Haring wordt met vrijwel dezelfde soort drijfnetten gevangen als onze vissers gebruiken. Er bestaat echter een verschil in methode, tengevolge van het feit dat de belangrijkste vangplaatsen in de nabijheid van de kust liggen. De vissers kunnen dientengevolge ’s middags de haven verlaten, zij zetten dan de vleet uit en de volgende morgen wordt de vangst aan wal gebracht en daar verder behandeld. Het kaken en zouten gebeurt dus niet aan boord, maar aan de wal. Daar in Groot-Britannië echter pekelharing niet noemenswaard wordt gegeten, is deze industrie grotendeels op export aangewezen. Het gebruik van niet gezouten haring is echter zeer groot en daarom wordt een zeer belangrijk deel van de haring ongezouten verwerkt tot een gerookt product, vnl. tot kippers . Door deze wijze van vissen hebben de schepen geen behoefte aan grote laadruimte. De Engelse en Schotse ‘drifters’ zijn dan ook kleiner dan onze loggers en veelal zijn het stoomvaartuigen.
Belangrijke havens voor de haringvisserij zijn in Schotland: Peterhead, Fraserburgh, Wiek, en op de Shetlandseilanden: Lerwick. Daarnaast zijn er echter vele plaatsen waar grote aantallen schepen hun thuishaven hebben. In Engeland zijn Yarmouth en Lowestoft verreweg de belangrijkste havens.
Bij de trawlvisserij op de Noordzee neemt GrootBritannië de eerste plaats in. De gebruikte netten en de typen der schepen zijn gelijk aan de Nederlandse. De belangrijkste havens aan de oostkust zijn: Aberdeen, Huil en Grimsby.
Behalve op de Noordzee exploiteren de Engelse vissers ook de visgronden in de overige zeeën rondom Engeland, waar zowel haring als bodemvis gevangen wordt. Van deze visserijen moeten vooral genoemd worden die, welke van de havens aan de westkust van Engeland in Milford en Fleetwood worden uitgeoefend op heek. Deze wordt hier in grote hoeveelheden aangevoerd; in 1938: 20 mill. kg met een waarde van £ 845 000.
De vis die in alle zeeën rondom Groot-Britannië gevangen wordt, is echter nog lang niet voldoende om aan de grote behoefte aan vis, die daar bestaat, te voldoen.
Een zeer grote hoeveelheid moet nog worden aangevoerd van de verre visgronden: Ijsland, Noorse kust, Spitsbergen, Bereneiland en de Barentszee . Duitsland Vóór het begin van de eerste wereldoorlog bezat Duitsland slechts een in verhouding tot zijn grootte zeer geringe zeevisserij. Het aandeel in de totale visaanvoeren in N.W. Europa bedroeg 6,5% tegen het onze 5,3%. De aanvoer uit de Noordzee bedroeg minder dan die in ons land. De dichtbevolkte industriegebieden langs de Rijn en Ruhr betrokken een belangrijk deel van hun verse vis uil Nederland. Ook de pekelharing werd voor een groot deel uit Nederland ingevoerd.
Na de eerste wereldoorlog kwam de visserij snel tot ontwikkeling niet alleen de trawl-, maar ook de drijfnetvisserij. Buitendien ging men over tot een andere manier om haring te vangen en wel met de trawl.
Daar Duitsland om zijn visaanvoer sterk te vergroten een geheel nieuwe vloot moest opbouwen, was het geheel vrij zich te specialiseren op dat soort visserij, dat de grootste aanvoer waarborgde. Het koos daarom als visterrein de noordelijke wateren: Ijsland, Barentszee, Spitsbergen enz. met verwaarlozing van de Noordzee, dat als visgebied werd overgelaten aan de kleinere vaartuigen: kotters e.d.
Duitsland heeft een zeer belangrijk aandeel in de Oostzeevisserij. In het Westen is het water bijna even zout als in de Noordzee: hier treft men nog dezelfde Oostzee vissoorten aan als in de Noordzee: haring, sprot, makreel, kabeljauw, schol, bot en schar. Naar het Oosten neemt het mariene karakter langzamerhand af en de zeevissen als haring en kabeljauw bereiken niet meer de normale grootte. Het kleine haringras, dat hier voor Tabel 11. Hoeveelheid en waarde van enkele belangrijke fn Noorwegen aangevoerde vissoorten in 1939 Soorten mill, kg mill, kronen Kabeljauw ... 290 41 Koolvis ... 36 4 Schelvis ... 19 3 Heilbot ... 3 3 Schol ... 3 2 Haring ... 619 30 Sprot ... 6 1 Totaal alle soorten . . . ... 1 043 101 Bron: Yearbook of Fisheries Statistics, 1947. Agriculture Organization of the U.
N., 1948 Food and komt, strömling genaamd, is zeer belangrijk voor de visserij. Nog verder naar het O. wordt het zoutgehalte zeer gering en treden zoetwatervissen, met als belangrijkste soorten zalm en aal, op de voorgrond.
De zoetwatervisserij was in het vroegere Duitsland zeer belangrijk: de Haffen langs de Oostzee, het merengebied van Oost Pruisen leveren ongeveer dezelfde vissoorten als wij hier te lande kennen. De Haffen doen door hun geringe diepte en grote oppervlakte aan het IJselmeer denken. Veel vis wordt ook gekweekt, vnl. karper en forel.
Noorwegen De Noorse visserij verschilt in menig opzicht van die in het overige deel van N.W. Europa, doordat een groot deel van de vis dicht onder de kust gevangen wordt; dat is het geval met de twee belangrijkste soorten: de haring en de kabeljauw.
Er worden drie soorten haring gevangen: de grote haring (storsild of slosild) die ook hier te lande geregeld wordt ingevoerd onder de naam sloeharing, de voorjaarsharing (vaarsild) en de vetharing (fetsild). Daarnaast worden grote hoeveelheden jonge haring gevangen. De grote haring, waarbij exemplaren van 20 jaar oud voorkomen, wordt in de winter gevangen in de fjorden tussen Aalesund en Bergen, de voorjaarsharing tussen Bergen en Lindesnaes. De vetharing wordt gevangen van Augustus tot in de winter langs de gehele kust, maar vooral ten N. van Bergen. Tegelijk met deze haring wordt veel jonge kleine haring gevangen. Al deze haringsoorten worden op de meest uiteenlopende wijze verwerkt: gezouten, gerookt, in blik geconserveerd — hiervoor worden vooral kleine exemplaren gebruikt — of er wordt traan en vismeel van gemaakt.
In de perioden dat de haringen zich in de fjorden concentreren, verdringen zij zich hier a.h.w., zodat zij soms met schepnetten opgeschept kunnen worden. Voor de vangst worden vooral gebruikt: drijfnetten en verschillende soorten zegens, van welke de belangrijkste het buidelnet is. Dit net, dat wel 1 km lang en 40 m diep kan zijn, wordt rondom de plaats, waar men de vis vermoedt, uitgevaren en wanneer de beide uiteinden elkaar bereikt hebben, wordt het van onderen dichtgetrokken, zodat een reusachtige zak ontstaat. De vis wordt dan bij inhalen van de uiteinden van het net hoe langer hoe meer geconcentreerd en tenslotte met mechanisch ophijsbare schepnetten aan boord gehesen.
Tot de vanouds vermaarde visserijen behoort de vangst van kabeljauw in de buurt van de Lofoten. Elke winter verzamelen zich kabeljauwen uit de uitgestrekte arctische wateren van de Barentszee, Spitsbergen en Jan Mayeneiland, na een trek van honderden km, op de ondiepten rondom de Lofoten om hier kuit te schieten. Dan ontwikkelt zich een visserij, waaraan duizenden bootjes deelnemen. Tot voor kort waren het roeiboten, die nog het type van het oude vikingerschip hadden; thans zijn het vrijwel alle motorbootjes. De kabeljauw werd vroeger vrijwel uitsluitend met hoekwant gevangen; thans echter ook veel met staande netten. Gewoonlijk nemen ongeveer 25 000 man aan deze visserij deel.
Behalve in de omgeving van de Lofoten wordt ook elders wel kuitschietende kabeljauw gevangen en ook in de overige tijd van het jaar is de vangst van de kabeljauw van zeer groot belang. Deze kabeljauw is echter voor een groot deel niet uit de arctische wateren trekkende kabeljauw, maar een meer stationnaire vorm. De kabeljauw wordt hoofdzakelijk tot stokvis of zoute vis verwerkt; de levertraan is een belangrijk bijproduct.
Van de overige vissoorten, die in betekenis ver achter blijven bij kabeljauw en haring, moge hier nog de sprot genoemd worden, die als conserven in blik in grote hoeveelheid geëxporteerd wordt.
De aanwezigheid van talloze riviertjes, waarvan vele hun natuurlijk karakter nog niet door stuwen of verontreinigingen verloren hebben, is de oorzaak dat Noorwegen nog een grote vangst van zalm heeft: de vangst bedraagt ongeveer 1 mill. kg per jaar.
Frankrijk De ligging van Frankrijk tussen de gematigde en subtropische zone weerspiegelt zich in zijn visserij. Noordelijke vissoorten als haring, kabeljauw en schol komen aan de kusten van Frankrijk, behalve in het uiterste Noorden, niet meer voor. Daarvoor in de plaats treden meer zuidelijke soorten als sardine en tonijn.
De vis, die langs de kusten van Frankrijk voorkomt, is echter niet voldoende om aan de behoefte van het land te kunnen voldoen. In verband daarmee heeft Frankrijk zich al in de 16de eeuw toegelegd op de vangst van kabeljauw op veraf gelegen gronden, bij Ijsland en vooral bij New Foundland. Dit was zo belangrijk, dat toen bij de Vrede van Utrecht Frankrijk New Foundland aan Engeland moest afstaan, het zijn recht op het behandelen van vis en netten op het strand heeft weten te behouden. Omstreeks 1700 voeren elk jaar 500 schepen in de maand Januari uit. Zij behoorden thuis in de havens van de westkust, vooral in Bretagne en St. Malo.
De kabeljauw werd oorspronkelijk met handlijnen gevangen, later door op de grond uitgelegde lijnen. Voor het leggen dezer grondlijnen werden kleine roeiboten gebruikt, dories genaamd; elk schip heeft een groot aantal (b.v. 18) van deze dories aan boord. Alle kabeljauw werd gezouten. In 1905 visten nog 216 zeilschepen op de banken bij New Foundland. Kort daarna echter begonnen trawlers het oude bedrijf der lijnvissers over te nemen. In 1934 waren nog 32 zeilschepen in bebedrijf; in 1939 waren zij alle verdwenen en oefenden 40 trawlschepen het bedrijf uit.
Onder deze waren er van 70 m lengte en 1500 ton inhoud: de grootste trawlers ter wereld. Zij vissen niet alleen bij New Foundland, maar ook bij Groenland, Ijsland, Bereneiland, Spitsbergen en in de Barentszee.
Tabel 12 geeft een overzicht van de aanvoeren van enkele belangrijke vissoorten in Frankrijk. Hieruit blijkt Tabel 12. Aanvoer en waarde van enkele belangrijke soorten in Frankrijk in 1937 Soort Aanvoer Waarde mill. kg mill. francs Kabeljauw . 66 159 Heek . 15 95 Wijting . 27 71 Schol . 8 29 Haring . 65 88 Sardine . 38 125 Ansjovis . 8 10 Makreel . 21 62 Tonijn . 11 54 Kreeft en langoest . 2 43 Garnalen . 4 21 Oester . 230 7 Portugese oester . 12300 26 Totaal alle soorten . 358 1150
0 in mill. stuks
Bron: Statistigue des Pêches Maritimes de op de voorgrond tredende positie, die de kabeljauw inneemt. Daarop volgt de haring, die in het Kanaal en in de Noordzee gevangen wordt. Verreweg het grootste deel van de vis is afkomstig uit het Kanaal, de Noordzee of de verre gronden. De Atlantische Oceaan en de Middellandse Zee zijn in verhouding tot hun grote uitgestrektheid veel minder productief. Hier zijn sardine, makreel en tonijn de belangrijkste soorten.
De Franse sardine is vermaard. De visserij hierop wordt uitgeoefend langs de Franse kust van Bretagne tot aan de Spaanse grens. De belangrijkste havens liggen in Bretagne. De sardines, die op grote schaal tot conserven in blik verwerkt worden, zijn jonge nog niet volwassen exemplaren. Een volwassen sardine is ongeveer 25 cm, soms zelfs boven 30 cm lang, dus even groot als een haring. De vangst vond vroeger hoofdzakelijk plaats met zeer fijne drijfnetten, die om minder op te vallen, blauw gekleurd werden.
In de laatste helft der vorige eeuw kwamen echter steeds meer verschillende soorten zegens in gebruik, die om de scholen sardines heen worden gelegd en daarna dichtgehaald. Het is steeds nodig de sardines door het uitstrooien van aas, waarvoor hoofdzakelijk kuit van kabeljauw wordt gebruikt, naar de bovenste waterlagen te lokken.
In Frankrijk, evenals trouwens in Italië en Spanje, bestaat een innige band tussen de visserij en de koopvaardij enerzijds en de oorlogsmarine anderzijds. Ieder die zijn beroep op zee wenst uit te oefenen, dient ingeschreven te zijn bij de z.g. ‘Inscription maritime’. Hij verbindt zich daarbij, een zekere tijd bij de oorlogsmarine te dienen, maar krijgt door de Inscription het uitsluitend privilege tot het varen en vissen op zee. Verder heeft hij een recht op pensioen. Deze instelling, die zijn ontstaan te danken heeft aan Colbert (1668), heeft zich door alle woelingen der tijden heen weten te handhaven.
In 1933 waren in Frankrijk 543 stoomvaartuigen (met 115 600 ton inhoud), 10 184 motorvaartuigen (75 000 ton) en 14 021 zeilvaartuigen (89 000 ton) bij de visserij in gebruik.
De belangrijkste haven voor verse vis is Boulogne, daaropvolgend Dieppe, Lorient, Fécamp, La Rochelle, en Douarnenez.
H. Lübbert und E. Ehrenbaum, Handbuch der Seefiseherei Nordeuropas, 10 dln, 1928.
Noord-Amerika Aan de oostkust van N. Amerika wordt een visserij uitgeoefend, die in vele opzichten herinnert aan die van N.W. Europa. Het belangrijkste vistuig is de trawl; ook wordt echter het hoekwant nog veel gebruikt, de visserij met drijfnetten is daarentegen van weinig betekenis.
De vissoorten vertonen grote overeenkomst met de onze, slechts enkele echter zijn dezelfde (b.v. haring, makreel, kabeljauw en lom). Vele zijn na verwant aan onze soorten en dragen dezelfde naam (b.v. schelvis, heek, heilbot, kreeft, oester), andere soorten dragen wel dezelfde naam, maar vertonen toch een geheel ander uiterlijk (tong, bot, snoek).
De belangrijkste visserijproducten van de oostkust zijn in Canada en in het N. van de Ver. St.: kabeljauw, schelvis, haring en makreel, en voorzover het Canada betreft ook kreeft. In de Middenen Zuidelijke staten zijn vooral platvissen, menhaden (een soort haring die vooral voor bereiding van vismeel en traan wordt gebruikt), oesters en een soort grote garnalen van betekenis. Belangrijke havens zijn: Boston, Gloucester en New Bedford.
De visserij aan de westkust wijkt sterk af van die aan de oostkust: de belangrijkste soorten zijn hier zalm, sardine en tonijn.
Het meest tot de verbeelding sprekende grote bedrijf in de visserij is de tonijnvisserij, die alleen van de westkust uit wordt beoefend. Het overgrote deel der vangst, die uit meer dan 70 mill. kg bestaat, wordt nl. met hengels gevangen, aan boord van met alle moderne hulpmiddelen voorziene ‘tonijnclippers’ . De grootste dezer hebben een lengte van 44 m, kunnen 300 m3 gasolie laden en hebben zodoende met een 800 pk motor een actieradius van 10 000 mijl. Aan boord zijn grote tanks, aquaria, bediend door een 20-tal pompen, waarin aasvis (sardine of ansjovis) in grote hoeveelheid levend gehouden wordt. Aangekomen op een plaats, waar zich tonijnscholen ophouden, wordt het levende aas uitgestrooid, waardoor de tonijnen zich aan de oppervlakte ophopen en hier met hengels gevangen worden. Wanneer de scholen uit grote exemplaren bestaan, van b.v. 40 kg of meer, dan wordt aan 3 stokken, die elk door één man bediend worden, één enkel snoer bevestigd, en zodra hieraan een tonijn gebeten Tabel 13. Aanvoer en waarde van de belangrijkste soorten vis in N.
Amerika in mill. kg. Soorten, die uitsluitend aan de oost- of westkust zijn aangevoerd, zijn aangeduid door (O) en ( W)
Soort Ver. Staten Canada
1930 1944 1930 1944
Kabeljauw . . . 60 46 75 133 Schelvis . . . . 121 64 22 15 Heek 15 9 13 11 Wijting . . . . 6 28 — — Pollack . . . . 8 10 2 12 Mul 13 17 1 — Roodbaars . . . — 55 — 2 Alewives .... 18 (O) 16(0) 3 6 Menhaden . . . 167 (O) 287(0) — — Sardine (pilch.) . 224 (W) 520 (W) 80 (W) 62 (W)
Haring 105 90 96 175 Elft (shad) . . . 6 8 / 1 Tonijn 48 (W) 76 (W) — 1 (W)
Makreel . . . . 36 76 8 18 Heilbot . . . . 23 24 13 7 Div platvis. . . 33 46 2 4 Zalm 241 (W) 202 (W) 107 78 Haai 2 (W) 28 (W) 5 (W) — Oester 56 (O) 30(0) 2 3 Clam 11 12 6 7 Krab 40 44 — — Kreeft 6(0) 8(0) 18 (O) 17(0)
Garnaal . . . . 42 69 — — Zoetwatervis . . 70 61 33 41 Totaal alle soorten . . . . 1 485 1 984 502 624 Waarde alle soorten in mill, dollars 109 193 30 65 Bron: Yearbook of Fisheries Statistics, 1947. Food and Agriculture Organization of the U.N. 1948 heeft, moeten dus 3 mannen tegelijk de vis er uit slaan. De vis wordt gekoeld of bevroren bewaard — de reizen duren soms 6 weken — en aan land in blik geconserveerd.
Het grootste aandeel in de hoeveelheid der aangevoerde vis levert de sardine. Deze wordt gevangen met een groot buidelnet , dat om de scholen sardine heen wordt gelegd. De prijs der sardine is laag, ruim 2 dollarcent per kg. Een groot deel der sardine wordt voor de bereiding van traan en vismeel verwerkt, de rest wordt in blik geconserveerd.
Haaien, die vroeger hoofdzakelijk gevangen werden voor de huiden, waarvan leder gemaakt wordt, brengen thans veel hogere prijzen op, doordat de grote vetrijke levers, die zij bezitten, een aan vitamine A zeer rijke traan leveren. Zalm wordt gevangen vóór en in de monden der rivieren, die in de Stille Oceaan uitmonden, tijdens het stroomopwaarts zwemmen naar de paaiplaatsen in de bovenstroom der rivieren. In zee worden de zalmen zeer vet, zij beschikken daardoor over een reserve, die hen in staat stelt, de rivieren op te zwemmen zonder voedsel op te nemen. Na het uitstoten van eieren en hom zijn de dieren volkomen uitgeput en sterven. Verreweg het belangrijkste gebied is Alaska, waar de rivieren nog niet door het bouwen van dammen of door verontreiniging ongeschikt zijn geworden voor het optrekken der zalmen. Kort voor de oorlog begonnen de Japanners de zalm reeds in open zee te vangen, ten koste van de Amerikaanse bedrijven, die voor de rivieren opereerden; een viswijze, die tot grote ongerustheid onder de vissers en de verwerkende industrieën aanleiding gaf. Ook de binnenwateren, o.a. de Grote Meren en de rivieren, leveren grote hoeveelheden vis, zo de aan onze elft verwante soorten shad en alewives (tabel 13). Verder kunnen nog vermeld worden: forel (ongeveer 5 mill. kg), vele min of meer met onze baarzen verwante en andere bij ons onbekende soorten.
De totale vangst bedraagt tientallen mill. kg. Alleen de Mississippi levert 20 mill. kg vis (waarbij 400 000 kg kikkers). In de Zuidelijke staten worden kleine soorten krokodillen gekweekt ter wille van de huiden.
De totale productie van vis in de Ver. St. en Alaska beloopt ongeveer 2000 mill. kg met een waarde van 200 mill. dollar. Er zijn 116 000 personen in het visserijbedrijf werkzaam, waarvan 23 000 aan de westkust en 5 000 op de Grote Meren. Het aantal in gebruik zijnde stoomschepen is zeer klein, in totaal 57, waarvan 30 op de meren; hiertegenover staan 5 260 zeegaande motorschepen en een 30 000 kleinere motorboten.
Door de grote afstanden over welke de vis vervoerd moet worden om de consumenten in het binnenland te bereiken, wordt een zeer groot deel tot conserve verwerkt (sardine, tonijn en zalm) of wel, na gefileerd te zijn, bevroren (kabeljauw, schelvis en roodbaars). De bevroren filets worden veelal verpakt als merkartikel in de handel gebracht, hetgeen gemakkelijk is voor de huisvrouw, daar zij niets anders te doen heeft dan de filets te ontdooien en te bereiden.
Japan De visserij aan de Aziatische zijde van de Stille Oceaan was voor de oorlog voor een groot deel in handen van Japan. Zijn visserij strekte zich uit van een gebied ten N. van de Beringstraat tot ten Z. van Indonesië. In geen land werd zoveel aan de bevordering van de visserij gedaan als <r> Japan. Aan de opleiding van vissers, technici en andere deskundigen werd de grootste zorg besteed. Er was voor hen lager, middelbaar en hoger visserij-onderwijs. Een groot aantal onderzoekingsvaartuigen was in dienst voor het opsporen van nieuwe visgronden, het verbeteren van de techniek en het verwerken van vis.
Met Rusland en de Ver. St. bestonden overeenkomsten betreffende de uitoefening van de visserij. Van groot belang waren deze voor de oostkust van Siberië, waar Japan grote hoeveelheden zalm ving, die aan boord van 20 drijvende conservenfabrieken in blik verpakt werd: in 1937 bedroeg de productie 2 ½ mill. kisten van 48 pond. In deze noordelijke wateren bestond, ook aan boord van fabrieksschepen, een bloeiende conservenindustrie met als product het vlees van de reuzenkrab (Paralithodes kamschatica). Deze krabben, althans de mannetjes, worden 7-9 kg zwaar en de spreiding tussen de uiteinden der poten is 1,5 m. De wijfjes zijn veel kleiner en worden zoveel mogelijk levend over boord gezet, hetgeen een behoud voor de stand is. Alleen het vlees van de poten wordt gebruikt.
In de gematigde en subtropische wateren zijn de hoofdproducten sardine en tonijn. Tot zelfs in de tropische wateren breidde Japan zijn activiteit uit, o.a. tot in de Indische archipel. Het gebruikte materiaal en de techniek waren gewoonlijk heel wat beter dan de door de inlandse bevolking gebruikte.
De vangst in de Japanse wateren werd vóór de oorlog op 3 milliard kg geschat, een bijna even grote hoeveelheid werd in de verder verwijderde wateren buitgemaakt. Japan ving 2/3 van de wereldtonijnvangst, ruim 200 mill. kg. Er waren 1,5 mill. man in het bedrijf werkzaam, ten dele echter tijdelijk; het aantal vissersschepen en -boten bedroeg 355 000, van welke 75 000 mechanisch voortbewogene. Na de oorlog heeft de visserij zich met grote snelheid hersteld en voor 1948 wordt de productie weer geschat op 4,5 milliard kg, slechts weinig minder dan de gehele Europese productie.
B. HAVINGA