Van de bestrijding der plantenziekten kunnen hier slechts de principes worden aan gegeven.
Bij besmettelijke ziekten (zwammen, bacteriën, aaltjes) moet men allereerst zien de parasieten te vernietigen. Bij bomen kan men gemakkelijk de zieke delen wegsnijden, zonder dat daarvan de gastheer veel te lijden zal hebben. Moeilijk wordt het als tere gedeelten, als het cambium, met parasieten behept zijn. Kruidachtige gewassen kunnen soms met succes in hun geheel verwijderd worden, als zij als eerste slachtoffers in het veld staan en oorzaak van verspreiding worden. Zo kan men b.v. virusziekten van aardappels bestrijden door, zodra de eerste symptomen op enkele planten zich voordoen, deze en omliggende exemplaren te verwijderen. Wil men sporendragende schimmels of insecten, die uitwendig op de planten leven, bestrijden, dan wordt gebruik gemaakt van toxisch werkende stoffen, die de sporen of de zuigende of vretende insecten doden.
Men noemt deze middelen fungiciden en insecticiden. Bij de eerste komt het er op aan dat de schimmels in hun gevoeligste stadium, dit is als kiemende sporen, getroffen worden. Zo er reeds schimmelmassa’s met sporen te zien zijn, komt de bestrijding gewoonlijk te laat. Deze behandeling moet feitelijk profylactisch gebeuren. De bestuiving of bespuiting met de chemische middelen moet dus steeds vroeg plaats vinden, en de duur en de herhaling hangen af van de omstandigheden, die de ziekte zouden kunnen begunstigen of tegenwerken. Tegenwoordig worden deze middelen allereerst in het laboratorium op de schimmelsporen of bacteriën beproefd. Microscopisch kan men dan vaststellen bij welke sterkte van de verbindingen de sporen in hun kieming geremd worden.
Daarnaast moet op de voedsterplant de fytocide of plantenbeschadigende invloed bestudeerd worden. Indien de laatste inwerking te sterk is, of de kiemdodende kracht te gering, is het middel niet bruikbaar. Bijzondere stoffen en methoden eisen de zaaddesinfectie of zaadbeits en gronddesinfectie. Het is begrijpelijk, dat bladeren en bloemen gevoeliger zijn voor chemicaliën dan takken en zaden. Voor de eerstgenoemden kan men koper- en zwavelverbindingen gebruiken, terwijl de zaden zelfs met kwikverbindingen behandeld kunnen worden. Een combinatie van kopersulfaat met kalk (Bordeause pap) elimineert de beschadigende werking van het koper zelve op de plant.
Heeft men te maken met schimmels of bacteriën die in het zaad zijn gedrongen, dan moet men door indompeling van het zaad in warm water de schimmeldraden binnenin tot uitgroeiing brengen, terwijl later het zaad dan ca 10 minuten met water van hogere temperatuur, 45-50°, behandeld moet worden om de gevoelige kiemende draden te vernietigen. Met dergelijke temperaturen worden ook in de bollencultuur aaltjes gedood; het z.g. ‘bollen koken’ tegen de diverse aaltjestypen in narcissen en hyacinten is hiervan een voorbeeld. Er worden ook pogingen gedaan viren in bomen en heesters door indompeling in warm water te vernietigen; ook bij het suikerriet is dit voor de bibit (stekken) gelukt. Een vraagstuk voor de toekomst is het zoeken naar organische stoffen, die de hogere planten niet beschadigen; enkele resultaten zijn in potcultuur reeds verkregen met expansine, een extract uit Penicillium expansum, waarvan de werking met die van penicilline tegen parasieten van de mens is te vergelijken.
Een tweede wijze van bestrijding ligt op geheel ander gebied, nl. de vervanging van vatbare soorten of rassen van voedsterplanten door resistente. Dit is een werk van jaren: het eist tegelijkertijd kennis van de genetica en de plantenziektekunde. In land- en tuinbouwzijn bij zeer vele cultuurplanten reeds zulke onvatbare typen ontdekt, en door kruisingen zijn dan vaak andere, goede eigenschappen, die deze resistente typen mochten missen, er in gebracht. Van granen, aardappels, vruchtbomen, rozen, tabak en wat niet al, zijn zulke soorten of rassen bekend. In Nederland worden uitgebreide pogingen gedaan om de Hollandse iep, die langzamerhand verdelgd wordt door de iepenziekte, te vervangen door resistente typen van de veldiep of kruisingen daarvan.
Het feit, dat vele plantenparasieten van het ene eind van de aarde naar het andere zijn overgebracht, heeft aan het einde van de vorige eeuw geleid tot een wettelijke regeling bij de invoer van planten. Het allereerst kwam de druifluis aan bod, die uit de Ver. St., waar hij op de wilde wijnstoksoorten weinig schade doet, naar de wijngebieden in Frankrijk was gebracht. Mogelijk heeft het insect in Europa geen eigen vijanden ontmoet. In 1907 is er in vele landen een meer gedetailleerde wetgeving ingevoerd, waartoe een sterk epidemisch optreden van de uit de Ver. St. geïmporteerde Amerikaanse kruisbessenmeeldauw de aanleiding was. Behalve invoerverboden van bepaalde gewassen, wordt nu bijna overal inspectie van ingevoerde planten geëist.
Evenals bij ziekten van mens en dier het geval is, moet ook van het optreden van bepaalde plantenziekten in Nederland aangifte gedaan worden, b.v. van de wratziekte van de aardappel. Ook hierover strekt de zorg van de Rijks Plantenziektenkundige Dienst zich uit.
JOHANNA WESTERDIJK De voorbeelden voor de fig. ld, 2, 3, 4, 5 en 6 zijn afkomstig van het Phytopathologisch Laboratorium ‘Willie Commelin Scholten’ te Baarn.
E. Gaumann, Pflanzliche Infektionslehre, 1946.
K. Starr Chester, Nature and Prevention of Plant Diseases, 1947.