Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Virusziekten

betekenis & definitie

Bij de aantasting door smetstoffen overwegen de verkleuringen van de bladen, zoals bij het eerst bekende voorbeeld, de mozaïekziekte van tabak, die een mozaïekachtige tekening of marmering te zien geeft. Het bladgroen is hierin geheel of gedeeltelijk vernield.

Op diezelfde bladeren zijn vaak donker-blauwgroene plekken aanwezig, waarin juist overmatig veel chlorofylkorrels voorkomen. Deze bladeren kunnen bovendien welving vertonen; daarbij komen ook weer sterke reducties van de bladschijf voor: in dit geval zijn alleen de nerven ontwikkeld.

Zeer verbreid zijn ook necrotische, dus bruine dode vlekken, die vaak in de vorm van strepen of ook van concentrische ringen voorkomen. Een ander symptoom, en wel bij een zeer bepaalde ziekte, is het naar binnen toe omkrullen van de bladeren.

Deze bladrolziekte van de aardappel heeft nog de eigenaardigheid gezwollen wanden in de zeefvaten te vertonen, waardoor het transport in deze organen bemoeilijkt wordt. De planten hebben daarbij een stijve, harde bladsubstantie; zij kraken als men ze aanraakt.

Veelal is de groei van de planten sterk geremd: er kunnen dwergachtige exemplaren onder voorkomen. Dit feit heeft ertoe geleid, dat men, voordat de oorzaak van deze verschijnselen bekend was, sprak van ‘degeneratie’, een begrip dat tenslotte ondefinieerbaar bleek.Belangrijk is de overbrenging van de smetstoffen door zuigende insecten, als luizen en wantsen. Men noemt ze vectoren. Zij herbergen zelf, na gezogen te hebben aan viruszieke planten, de smetstof in de speekselklieren. Met het speeksel gaat dan bij een volgende voeding het virus in het plantenweefsel over, en wel speciaal wordt daarbij de zuigsnuit met het speeksel in de zeefvaten gestoten, waaruit het virus dan verder getransporteerd wordt. Maar ook daarnaast kan de stof door de diertjes in het parenchym gebracht worden. Door dit weefsel kan het virus waarschijnlijk langs de protoplasma-verbindingen verplaatst worden.

De aard van de smetstof biedt nog vele raadsels. Omtrent het ‘contagium fluidum vivum’ van Beijerinck, dat door een bacteriënfilter heengaat, is men nu tot de conclusie gekomen, dat het virus uit zeer kleine deeltjes bestaat: deeltjes veel kleiner dan bacteriën, en die men afmetingen van 10 tot 50 p p toekent. In de veronderstelling, dat deze deeltjes, die zich spontaan kunnen vermenigvuldigen, toch zeer kleine organismen zouden kunnen zijn, heeft men getracht ze op een dode voedingsbodem te doen vermeerderen. Het bewijs is geleverd, dat zij zich echter alleen in de levende plant kunnen vermenigvuldigen. Wat de meting van de deeltjes aangaat moet er speciaal op gewezen worden, hoe moeilijk deze uit te voeren is, omdat de deeltjes dikwijls samenklonteren, en de uitkomsten sterk variëren. In elk geval verschillen zij niet veel van eiwitmoleculen.

In tegenstelling met ziekten, die door zwammen en bacteriën veroorzaakt worden, doortrekken deze smetstoffen de gehele plant: vandaar de naam systeemziekten, die in de Angelsaksische landen gebruikt wordt. Merkwaardiger wijze bereiken zij in de meeste gevallen de zaden niet. (Een uitzondering vormen virusziekten bij de boon.)

Het is bewezen, dat twee viren tegelijkertijd in één plant kunnen voorkomen, waarbij de combinatie andere symptomen te zien geeft dan elk der componenten apart; het kan zelfs voorkomen dat de ene luizensoort alleen het ene, de andere soort het tweede virus uit de plant zuigt. In de practijk brengt het identificeren van een virussoort nog veel groter moeilijkheden mee dan dat van zwam- of bacteriesoorten. Daartoe heeft men naar serologische methoden moeten grijpen.

Wat de aard van de smetstoffen zelf aangaat: een zeer grote vooruitgang bracht in 1935 het werk van de Amerikaan Stanley, die een stof in de vorm van parakristallen isoleerde, waarmee hij de virusziekte kon teweegbrengen. Het gelukte hem in het geval van het classieke tabaksmozaïekvirus, na sterke concentratie en zuivering van het sap van de zieke plant. Hij was dus de eerste, die de werkelijke smetstof zuiver in handen kreeg. Hij meende dat het een gewoon eiwit was: later vonden Bawden en Pirie, dat men hier met een nucleoproteïne te maken heeft. Dit betekent, dat deze stof ook fosfor bevat. Het is nog moeilijk te begrijpen, dat een kristalliseerbare stof onder invloed van het protoplasma van de hospes tot vermenigvuldiging gebracht kon worden.

Hiermede is de strijdvraag blijven bestaan, of wij met een dood of een levend agens te maken hebben. Zeker zijn wij hier aan de rand van het leven aangeland, waarin wij nog geen vaste voet hebben gezet. Trouwens, de vraag blijft academisch: het gaat er om of wij de grens van het begrip ‘leven’ willen verzetten of niet.

In den beginne was er een vraag of er één algemene, of vele smetstoffen zouden bestaan. Najaren van studie kan men zeggen, dat er nog steeds nieuwe virussoorten naast het eerste tabaksvirus worden gevonden. Deze zijn moeilijk te onderscheiden daar de vormen der kleine deeltjes niet genoeg verscheidenheid bieden, alhoewel de afmetingen wel uiteenlopen. Men moet de verschillende vormen dus door hun reacties op bepaalde plantensoorten of rassen leren onderscheiden, d.w.z. naar de ziektebeelden die zij geven. Daarnaast moet men de reacties der verschillende typen bepalen tegenover vergiftig werkende chemicaliën als alcohol en chloroform. Verschillen bestaan ook wat lethale (dodende) temperatuur aangaat.

Tenslotte zijn de met virus te nemen infectieproeven belangrijk om hier even te noemen. Bij de smetstoffen zijn de luizen de meest zekere infectoren, tenzij het virus niet langs deze weg in de natuur wordt overgebracht. De experimentator kan ook eenvoudig de haren op een plant stukwrijven en deze met besmet sap in contact brengen, maar bij sommige viren moet men stukken uit een besmette plant transplanteren in een gezonde, zodat de weefsels vergroeien, voordat de infectie van de een op de ander overgaat. Deze methode wordt voor bepaalde aardappelviren toegepast, en ook bij bolgewassen. Een typisch voorbeeld van het laatste is de oude ‘gebroken tulp’ met tweekleurige gevlamde bloemen, die door inwerking van het virus ontstaan is. De overbrenging van een besmette bolschub kan dus een tulpenbloem bont maken. Deze waardevolle Oudhollandse tulpen, die in de geschiedenis beroemd zijn geworden, waren dus zieke planten, die jarenlang zich staande kunnen houden.

< >