Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Urologie

betekenis & definitie

De urologie omvat de heelkunde van het urinestelsel (nieren, ureteren, blaas, prostaat en urethra) en van de mannelijke geslachtsorganen.

Voor de herkenning van de voor een heelkundige behandeling in aanmerking komende ziekten der nieren zijn een aantal onderzoekingen nodig, te weten het scheikundige, bacteriologische en microscopische onderzoek der urine, het scheikundige onderzoek en het nagaan van de werking van iedere nier afzonderlijk . Van het grootste belang is echter het röntgenonderzoek. Men begint met een gewone opname, die de aanwezigheid van nierstenen en de grootte van de nier aantoont. Daarna wordt de uitscheidings-urografie verricht: in het bloed wordt de contraststof abrodil ingespoten, die door de nieren wordt uitgescheiden. De X-foto, het pyelogram, geeft dan een beeld van het nierbekken en tegelijk van de snelheid van uitscheiding. Zodoende worden zowel de vorm en grootte van het nierbekken als ook de tijd van uitscheiding bekend, doordat telkens na enige tijd een nieuwe foto wordt genomen. Normale nieren geven al na enkele minuten een beeld van het nierbekken.

Is er na 20 minuten nog niets van een uitscheidingspyelogram te zien, dan bestaat er zeker een ernstige stoornis in de werking der nieren. v Ook op een andere wijze is een beeld van het nierbekken te verkrijgen, namelijk door het cystoscopische onderzoek (cystoscopieb). De cystoscoop wordt door de urethra in de blaas gebracht en stelt ons in staat het inwendige van de blaas te bekijken. Afwijkingen van de blaaswand (gezwellen, ontstekingachtige veranderingen), vergroting van de prostaat, blaasstenen of vreemde voorwerpen in de blaas, ziekelijke veranderingen van de uitmondingen der ureteren zijn nu prachtig te herkennen. Men brengt in de uitmondingen der ureteren door de cystoscoop heen dunne buisjes (catheters) en kan deze, als er tenminste geen vernauwingen of afsluitingen (door stenen) van de ureteren bestaan, opschuiven tot in het nierbekken. Zodoende kan men de urine uit elke nier afzonderlijk opvangen en onderzoeken en de werking van iedere nier apart nagaan. Daartoe wordt een kleurstof (indigokarmijn) onderhuids ingespoten, welke na enige tijd (bij normale nieren binnen 10 minuten) door de nieren wordt uitgescheiden en de urine blauw kleurt.

Het verschijnen van de blauwe kleur in de urine geeft dus een indruk over het uitscheidingsvermogen van iedere nier. Tenslotte kan nu de contraststof rechtstreeks door de buisjes in het nierbekken worden gespoten. Door onmiddellijk een X-foto te maken, kan men op deze wijze een fraai beeld van het nierbekken krijgen, dat zelfs scherper is dan het uitscheidingspyelogram en eventuele afwijkingen in vorm en grootte van het nierbekken en z.g. vullingsdefecten door gezwellen (fig. 19 tegenover blz. 489) of door tuberculose uitstekend zichtbaar maakt. De urologische onderzoektafel kan gebruikt worden, waardoor het tijdrovende en hinderlijke overbrengen van de patiënt van de cystoscopietafel op de röntgentafel vermeden wordt. De cystoscopie vereist een strenge asepsis, om te voorkomen dat met de cystoscoop bacteriën in de blaas worden gebracht.

Het onderzoek naar de werking van iedere nier afzonderlijk is daarom zo belangrijk, omdat dit niet alleen uitmaakt welke de zieke nier is, maar tevens de werking van de andere nier doet kennen. Wanneer men een nier wil verwijderen, is het toch nodig om te weten, of de andere nier in staat is het werk van beide te doen.

De urologie behoort met de heelkunde der buikorganen en de ongevalschirurgie tot de voornaamste onderdelen der heelkunde. Het is hier niet mogelijk de vele ziekten van het urinestelsel te vermelden, die men operatief behandelt. De door infecties veroorzaakte verettering van de nier, de niertuberculose, de geweldige uitzetting van het nierbekken met gelijktijdige vernietiging van het nierweefsel door een afsluiting van de uitgang (door een ingeklemde steen of door een abnormaal op de uitgang drukkend bloedvat, waardoor de afvloed van de urine belet wordt) en de niergezwellen zijn ziekten, die alleen door een verwijdering van de zieke nier zijn te genezen. Vooral bij de niertuberculose kan de vroegtijdige herkenning en operatieve behandeling het verder voortschrijden van het ontstekingsproces op de ureter, de blaas en zelfs de andere nier verhinderen. Daarom is bij elke wat langer durende etterafscheiding in de urine het bacteriologische onderzoek hiervan, aangevuld door een speciaal onderzoek op tuberculose door kweek- of dierproef, van zo groot belang. Bij de kwaadaardige niergezwellen is, zoals trouwens bij de behandeling van alle kwaadaardige gezwellen het geval is, de hulp van de röntgenoloog onontbeerlijk.

Door bestraling kan een groot niergezwel kleiner en beter geschikt voor operatie worden, terwijl na de verwijdering der nier een bestraling de eventueel achtergebleven gezwelcellen in het operatiegebied onschadelijk kan maken. Bij de behandeling van gezwellen, die daarvoor vatbaar zijn, is röntgenbestraling vóór en na de operatie een machtig hulpmiddel.

Bij de niersteenziekte is de verwijdering van de nier alleen nodig bij de uitgebreide verstening of verettering van een niet meer functionnerende nier. Meestal kunnen de stenen uit de nier of het nierbekken verwijderd worden met behoud van de nier. Een röntgenologisch onderzoek om vast te stellen, waar de steen precies zit, is voor deze operatie onontbeerlijk . Een in de ureter ingeklemde steen kan door cystoscopische behandeling (het oprekken van de ureter en zo nodig het pakken van de steen in speciaal daarvoor vervaardigde instrumenten) tot in de blaas gebracht worden en komt dan verder langs de natuurlijke weg naar buiten. Anders moet de steen operatief uit de ureter gehaald worden.

Het is soms nodig een naar beneden gezakte nier (wandelnier) weer op de normale plaats te bevestigen door ophanging aan de ribben en soms kan een door ontsteking gezwollen nier, die geen urine meer afscheidt, in bepaalde gevallen, door de wegneming van de nierkapsel een — zij het dan ook zeer kleine—kans krijgen om zich te herstellen.

Van de blaasaandoeningen worden de ontstekingen met blaasspoelingen behandeld, terwijl de blaas geopend wordt voor het wegnemen van een uitbochting van de blaaswand (divertikel), die ernstige bezwaren kan veroorzaken, of voor het verwijderen van een steen, een vreemd voorwerp of een gezwel. Hoe langer hoe minder echter behoeft voor de laatst genoemde gevallen de blaas operatief geopend te worden, door de verbetering in de techniek van de z.g. endovesicale operaties, operatieve behandelingen, die uitgevoerd worden met behulp van een operatiecystoscoop. Zo kan men onder voortdurende controle van het oog een steen in de blaas verbrijzelen en het gruis wegspoelen; een blaasgezwel wordt electro-chirurgisch in enige zittingen door coagulatie tot versterf gebracht en vernietigd.

Van de ziekten der urethra noemen wij de aangeboren misvormingen van het uiteinde van de penis en de urethra, de verwondingen van de urethra (als iemand schrijlings op de punten van een hek valt), de vernauwingen na een ongeval of als eindtoestand van een gonorrhoïsche besmetting, de stenen en de gezwellen. De vernauwing van de urethra (strictuur) eist vaak een langdurige behandeling, waarbij de buis op gezette tijden met metalen of andere bougies (staven van verschillende dikte) moet worden opgerekt.

Wanneer de testis, die in het embryonale leven in de buik ligt, bij zijn afdaling naar het scrotum ergens op zijn weg, meestal in de lies, is blijven steken en het niet gelukt is door de toediening van hormonen het verder afdalen van de testis te bevorderen, wordt het orgaan operatief op zijn normale plaats gebracht. De tuberculose van de bijbal en de gezwellen van de testis worden behandeld met verwijdering van de aangetaste organen. Vaak voorkomende aandoeningen zijn de waterbreuk en de spataderbreuk, die echter geen van beide een breuk zijn. De waterbreuk (hydrocèle) is een ophoping van vocht tussen de vliezen rondom de testis, en de spataderbreuk bestaat uit uitgezette aderen in de zaadstreng. Beide aandoeningen zijn door operatie vlot te genezen. Zeer ernstig is het kwaadaardig gezwel van de penis, dat de verwijdering van het orgaan noodzakelijk maakt. Het uiteinde der urethra wordt dan vóór of nog beter achter het scrotum aan de huid gehecht.

Van de verschillende ziekten van de prostaat is wel de belangrijkste de door goedaardige of kwaadaardige nieuwvorming ontstane vergroting van de prostaat op oudere leeftijd, waardoor de ontlediging van de blaas bemoeilijkt en tenslotte zelfs onmogelijk wordt. Doordat de blaas zich niet behoorlijk kan ontledigen, ontstaat er een stuwing van urine in de beide nierbekkens, waardoor de werking van de nieren op den duur zo belangrijk geschaad wordt dat de patiënt aan urinevergiftiging (uraemie) sterft. Bij de behandeling van het prostaatlijden moet dan ook eerst de werking van de nieren met behulp van de alreeds beschreven onderzoekingsmethoden worden nagegaan en als deze onvoldoende blijkt te zijn, wordt eerst door een regelmatige ontlediging van de blaas (katheterisme) de gevolgen der urinestuwing bestreden, alvorens tot de eigenlijke behandeling van het prostaatlijden kan worden overgegaan. Eerst wanneer de nieren weer normaal werken, kan de vergrote prostaat operatief worden weggenomen (prostatectomie) uit de in de buik geopende blaas, uit het perineum door een snede achter het scrotum of volgens de nieuwste methode vóór de blaas (retropubisch). Naast de prostatectomie maakt de uroloog in steeds grotere mate gebruik van de endovesicale operaties, waarbij door een bepaald gebouwde operatiecystoscoop door electro-chirurgische behandeling de prostaatvergroting verkleind wordt (electroresectie van de prostaat). De electrische verhitting (diathermie) van de prostaat is door onze landgenoot Remijnse aanbevolen.

Vooral bij de prostaatkanker, die meestal spoedig voor een operatie niet meer in aanmerking komt, kan de electroresectie, gecombineerd met hormonale therapie (menostilbeen), de bezwaren voor geruime tijd opheffen of tot dragelijke afmetingen terugbrengen. Daar na de operatieve behandeling vaak een hinderlijke ontsteking van de bijbal ontstaat, zijn vele chirurgen ertoe overgegaan vóór de prostatectomie eerst het zaadkanaaltje in de zaadstreng beiderzijds te onderbreken door er een stukje tussen uit te nemen om de voortschrijding van de vaak niet te vermijden infectie uit het operatieterrein langs het vas deferens naar de bijbal te verhinderen.

< >