Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Psychiatrie

betekenis & definitie

De geschiedenis der psychiatrie, als tak van wetenschap en als zodanig methodisch beoefend, is nog slechts van jonge datum. Nog steeds wordt gezocht naar de meest bevredigende grondslagen, waarop deze tak van wetenschap zal hebben te rusten.

De onzekerheid hieromtrent is een gevolg van het object van onderzoek: het ziekelijk gestoorde geestesleven van de mens. Hierbij stuit men aanstonds op vraagstukken van wijsgerige aard, nl. het metafysische vraagstuk omtrent de samenhang tussen geest en stof.

Het uitgangspunt voor elk psychiatrisch onderzoek zal derhalve verschillend zijn naarmate de onderzoeker zich plaatst op materialistisch, vitalistisch, dan wel spiritualistisch standpunt. Elke methodiek ondervindt hiervan uiteraard de terugslag.De geschiedenis van de wetenschappelijke beoefening der psychiatrie in Nederland reikt ongeveer tot de tweede helft van de vorige eeuw. Hieraan zijn de namen verbonden van Schroeder van der Kolk, Van Deventer e.a. Omstreeks 1910 vinden wij op de leerstoelen voor psychiatrie aan onze Nederlandse universiteiten: Winkler, Jelgersma, Wiersma en L. Bouman als vertegenwoordigers van verschillende richtingen. Winkler nam de anatomie, Jelgersma de cliniek en later de psychoanalyse, Wiersma de psycho-fysiologische zienswijze, L. Bouman de faenomenologische (beschrijvendinvoelende) methodiek als richtsnoer voor het onderzoek van het ziekelijk gestoorde geestesleven. Zij werden de stichters van verschillende scholen en hun namen blijven van onvergankelijke betekenis in de geschiedenis der psychiatrie in Nederland.

Nadat de psychiaters van de vorige eeuw de belangrijkste bijdragen hadden geleverd tot de kennis van de grovere en fijnere (microscopische) bouw van het centrale zenuwstelsel, hebben zij ook een belangrijk licht kunnen werpen op de verrichtingen van verschillende delen hiervan. Hier dienen vooral de namen genoemd van onze landgenoten Winkler, Jelgersma, Van Valkenburg, Brouwer en Dusser de Barenne. Anatomie en fysiologie werden de grondslag (het substraat) voor elk onderzoek naar de oorzaken van het ziekelijk gestoorde geestesleven. De psychiatrie vond dan ook vrijwel uitsluitend haar beoefening in de krankzinnigengestichten, waar gelegenheid was tot het verrichten van hersenontleding. In deze tijd stond het gesticht ‘Meerenberg’ aan de spits van de krankzinnigengestichten welke zich toelegden op de studie van geestesziekten. Elke geestesziekte werd verondersteld een anatomische grondslag te bezitten, naar welke ijverig werd gezocht. Eerst geleidelijk brak het inzicht door, dat naast deze anatomische ook fysicochemische veranderingen (m.a.w. stofwisselingsstoornissen) als grondslag voor geestesziekten in aanmerking kwamen.

Een omwenteling in het geneeskundige denken voltrok zich, toen men tot het inzicht kwam, dat sommige geestesziekten niet door stoffelijke, maar door geestelijke (psychische) oorzaken tot stand kwamen. Dit was het begin van een strijd, die menigmaal zeer heftige vormen heeft aangenomen en die ook thans nog niet is beslist. Volgens de voorstanders van de ‘psychogene’ oorsprong van een aantal geestesziekten begon eerst met dit inzicht de mogelijkheid tot het leren verstaan van geesteszieken. In plaats van een oorzakelijk (natuurwetenschappelijk) verklaren kwam nu een oorzakelijk (geesteswetenschappelijk) begrijpen van het ziekelijk gestoorde geestesleven op de voorgrond. Tegelijk met deze omwenteling in de methodische beoefening der psychiatrie werd het accent verschoven van de anatomie en de hersenfysiologie naar de psychologie. De taak der psychiatrie werd nu bovenal het leren begrijpen van de geesteszieke mens, het doorvorsen van de aard, de vorm en ook de inhoud zijner ziekelijke geestesproducten, het afscheiden van bepaalde psychische symptoomverbanden (syndromen), welke men aanvankelijk nog als z.g. ziekte-ecnheden naast elkaar bleef onderscheiden.

Evenals in de inwendige geneeskunde trachtte men psychiatrische ziektebeelden te begrenzen op grond van een bepaalde oorzaak, een bepaalde symptomatologie en een bepaald verloop (naast bepaalde eventueel na de dood vastgestelde hersenafwijkingen). In Nederland was het zeker in de eerste plaats Jelgersma, die geniaal de z.g. kiempsychosen afscheidde van die andere groep: de z.g. intoxicatiepsychosen. Bij de eerste is de voornaamste oorzaak gelegen in een abnormale (erfelijke) aanleg; bij de tweede zijn de oorzaken overwegend buiten de aanleg en wel: vergiftigingstoestanden, stofwisselingsstoornissen, inwerking van grof mechanisch geweld, hersenziekten e.d. Deze — ofschoon wel te grove — indeling bracht een eerste oriëntatie op de weg naar een indeling der geestesstoornissen, waarvan een tweetal groepen door de Fransman Magnan en de Duitser Kraepelin reeds waren onderscheiden.

Voortspruitend uit de behoefte dieper door te dringen in het geestesleven van de krankzinnige of anderszins Verbor en geestelijk gestoorde mens, nam de studie der motieven psychologie en pathopsychologie thans een hogevlucht. De belangrijkste stoot werd echter hiertoe gegeven door de studie van de min of meer diep verborgen geestelijke motieven, welke in de inhoud van het gestoorde geestesleven niet zelden — zij het somtijds slechts op verhulde wijze — aan het licht traden. De Fransman Charcot had hierop reeds de aandacht gevestigd en getracht, deze verborgen motieven door middel van hypnose op te wekken, resp. tot verdwijning te brengen. De school van Nancy (Bernheim, Liébault) plaatste tegenover de school van Charcot in de Salpêtrière de betekenis der suggestie op de voorgrond. Janet gaf een verdere stoot aan de ontwikkeling van de studie der pathopsychologie en ongeveer tegelijkertijd kwam de geniale greep van Freud naar het onbewuste, als de bron van het ziekelijk gestoorde geestesleven. De belangstelling wordt hiermede verplaatst van de vorm naar de inhoud der geestesstoornissen en naar de onbewuste motieven (oorzaken), welke eerst door middel ener bepaalde methodiek (met name de psycho-analytische) konden worden opgespoord, ook het therapeutische element in nieuw gewaad ten tonele, nadat de Franse school reeds door middel van hypnose en suggestie psychische ziekteverschijnselen had vermogen te beïnvloeden. Gegrond op de door Breuer ingevoerde psychokathartische (lett. reinigende) behandelingsmethode ontwikkelde de psychoanalyse zich als een instrument, waarmede het onbewuste geestesleven kon worden doorvorst, ziekelijk gefixeerde gevoelsverhoudingen konden worden losgewoeld en door middel van een diepgaand gevoelsmatig inzicht een betere aanpassing aan de levensproblematiek kon worden verkregen.

Daarnaast vermocht de psycho-analytische zienswijze door middel van haar duiding van symbolische handelingen en uitdrukkingsvormen, van magische gebaren en primitieve denkvormen, door de toepassing van haar gezichtspunt van het blijven voortbestaan van kinderlijke gevoelsverhoudingen bij geesteszieke personen, belangrijke reconstructies te scheppen van het ziekelijk gestoorde geestesleven en zo menigmaal ‘de zin in de onzin’ te ontdekken. Er ontwikkelde zich een analytische psychologie en pathopsychologie, waartoe belangrijke vondsten ook van Nederlandse onderzoekers in bijzondere mate hebben bijgedragen (.Starcke, Van Ophuysen, Van der Hoop, Jelgersma, Westerman Holstijn e.a.). Daarnaast kwam een psychopathologie tot ontwikkeling, welke op het voetspoor van Jaspers en Bleuler de kennis aangaande de uiteenlopende uitingsvormen van het afwijkende geestesleven ten zeerste kon verhelderen en waartoe onderzoekers als F. F. Muller, Rümke, L. Bouman, Van der Hoop, Rombouts e.a. belangrijke bijdragen leverden.

Niet minder kwam onder invloed van de Groningse school van Heymans en Wiersma de experimentele psychologie in ons land tot grote bloei en werden tal van psychofysische correlaties vastgesteld, de grondslagen gelegd voor een bepaalde richting van karakterologisch onderzoek (vgl. de temperamentstypen van Heymans) en door middel van een massa-enquête werd het verband aangetoond tussen bepaalde gedragsvormen, karaktereigenschappen en temperamentstypen. En naast deze zuiver psychologische richting werd ook het constitutie-onderzoek ter hand genomen, mede, onder de stimulerende invloed van het baanbrekende werk van Kretschmer, door Nederlandse onderzoekers (b.v. Van der Horst) uit de Groningse school. Zo kwamen verscheidene fundamenteel verschillende zienswijzen tezamen ten einde yan verschillende zijden de geesteszieke (en geestesgezonde) mens te doorvorsen.

In het moderne psychiatrische onderzoek wordt aan deze verschillende zienswijzen elk een eigen plaats toegekend, waarbij vooral in de laatste decenniën ook het erfelijkheidsonderzoek meer en meer op de voorgrond is getreden. Dit onderzoek, dat jaren geleden reeds door Nederlandse psychiaters (Frets, Lobstein e.a.) met succes ter hand was genomen, heeft de laatste tijd een verdieping van zijn problematiek ondergaan door het karakterologische onderzoek bij ééneiigen en bij bepaalde geslachten. Zo heeft ook het psychopathologische onderzoek door verschuiving der belangstelling naar de zijde der karakterpathologie een verdieping ondergaan van probleemstellingen en hiermede ongetwijfeld het inzicht in de ziekelijk gestoorde persoonlijkheidsstructuur van de lijder vergroot. Voorts is onder invloed van moderne wijsgerige stromingen een zienswijze naar voren gekomen, welke het ziekelijk gestoorde geestesleven opvat als een bepaalde wijze van existeren, waarbij men dus ook de geesteszieke mens volgens deze anthropologische beschouwingswijze tracht te begrijpen als een wezen, op een bepaalde wijze staande te midden van de wereld der dingen, (o.a. Van der Horst).

Behalve bovengenoemde psychobiologische methoden van onderzoek van het ziekelijk gestoorde geestesleven hebben de zuiver biologische aan waarde geenszins ingeboet. Naast het onderzoek naar de lichaamsbouw, dat voor lijders aan geestesziekten van betekenis is wegens de innige correlaties tussen de lichamelijke en de psychische constitutie, is het stofwisselingsonderzoek, het onderzoek der verschillende lichaamsvochten en tenslotte ook het neurologische onderzoek van betekenis gebleven. De moderne psychiatrie beschouwt lichaam en geest als een onverbreekbare eenheid en tracht de verschillende uitdrukkingsvormen van beide steeds in onderling verband te blijven zien. Elke tegenstelling wordt hierbij als pseudotegenstelling afgewezen en de kennis der uitdrukkingsvormen van de psychofysische eenheid, die de menselijke persoonlijkheid vormt, als probleem gesteld.

Volgens de hedendaagse inzichten omvat de psychiatrie drie groepen van geestesstoornissen van fundamenteel verschillende aard: de psychopathieën, de psychosen en de neurosen. Onder de psychopathen vat men samen een groep van persoonlijkheden welke dusdanig afwijken van de denkbeeldige norm, dat zij uit hoofde van structuurfouten ernstige aanpassingsmoeilijkheden tonen binnen vrijwel elke gemeenschapsvorm. Als zodanig zijn zij door de erfelijke aanleg verankerde en gefixeerde misvormingen van het genus humanum. Men onderscheidt in de cliniek een groot aantal typen (varianten) van psychopathen, waarvan het z.g. hysterische type de meeste bekendheid geniet (b.v. de hysterische fantast). Verder heeft het erfelijkheidsonderzoek niet slechts de erfelijkheid van de psychopathie met zekerheid kunnen vaststellen, maar tevens aan het licht kunnen brengen dat verschillende geestesstoornissen van psychotische en neurotische aard zich bij voorkeur ontwikkelen op z.g. psychopathische bodem. Psychopathie, als een verschijnsel, dat slechts wijst op een belangrijke graad van disharmonie levert een zekere mate van voorbeschiktheid voor geestesstoornissen.

De studie der psychopathieën is niet alleen van bijzondere betekenis gebleken in verband met de karakterpathologie, maar ook uit algemeen sociologisch en criminologisch oogpunt. Vele zowel gelegenheidsals gewoontemisdadigers blijken psychopathen te zijn en als zodanig te moeten worden beoordeeld. Naast de gefixeerde psychopathie heeft men nog z.g. psychopathiseringstoestanden (d.w.z. voorbijgaande toestanden van onharmonische persoonlijkheidsontwikkeling) leren onderscheiden, deels als defecttoestanden ten gevolge van een hersenziekte of ander hersenletsel, deels als doorgangstijdperk op grond van een tijdelijk gestoorde psychische ontwikkelingsgang zoals dit in de jeugd herhaaldelijk voorkomt. Verder heeft juist het moderne structuuranalytische onderzoek naar de verschillende persoonlijkheidsfacetten de samenhang tussen verschillende psychopathische karakterkenmerken nader kunnen belichten. In de moderne kinderpsychiatrie vormen de structuurverschuivingen, welke onder invloed van aanleg en opvoeding tot psychopathiseringstoestanden aanleiding kunnen geven, een belangrijk vraagstuk. Zo wordt ook — sinds de stelling van Lombroso over de samenhang tussen genialiteit en krankzinnigheid — van psychopathologische zijde de samenhang bepleit tussen psychopathieën abnormale ontwikkeling der intelligentie.

Het is begrijpelijk, dat de psychiatrie, die aanvankelijk vrijwel uitsluitend in krankzinnigengestichten werd beoefend, in die tijd in de eerste plaats haar aandacht heeft geschonken aan de verschil- lende vormen van krankzinnigheid (psychosen). Zo worden thans een aantal van deze vormen onderscheiden, deels gerubriceerd naar het clinische toestandbeeld en het verdere verloop, deels ook naar oorzakelijke factoren. Gebleken is, dat alle mogelijke vergiftigingstoestanden, infeptieziekten, hersenprocessen en andere hersenletsels aanleiding kunnen geven tot bepaalde vormen van krankzinnigheid met als voornaamste verschijnselen: toestanden van opgewondenheid of van versuffing, verwardheid in het denken, waanideeën met zinsbegoochelingen en stoornissen in opvattings-, inprentings- en herinneringsvermogen. Op grond van het toestandbeeld is het meestal niet mogelijk de oorzaken van deze geestesziekten vast te stellen en dient het lichamelijk onderzoek te hulp te komen. Daarnaast zijn er vormen van krankzinnigheid, welke hoofdzakelijk uit een bepaalde aanleg zich blijken te ontwikkelen en wel zonder van buitenaf werkende aanleiding (resp. mede-oorzaak).

Dit geldt i.h.b. voor de grote groep der z.g. schizofrene (lett. geestessplijting, gespletenheid van het geestesleven in denken, gevoelen en willen) geestesstoornissen en de manisch-depressieve (geestesstoornissen op het gebied van het gemoedsleven) psychosengroep. Stoornissen in de functie van klieren met inwendige afscheiding of van centrale regulatiegebieden in de hersenen worden hiervoor mede aansprakelijk gesteld. Bij deze geestesstoornissen worden in de hersenen na de dood geen noemenswaardige afwijkingen aangetroffen. Een bepaalde lichaamsbouw is voor lijders aan deze beide groepen van geesteszieken min of meer typisch.

Naast deze geestesziekten in engere zin onderscheidt de psychiatrie nog bepaalde psychische defecttoestanden, waarvan de aangeboren of in de vroege jeugd verkregen zwakzinnigheid de bekendste is. Er bestaan slechts graduele verschillen tussen idiotie, imbeciliteit en debiliteit. Het zwakzinnigenvraagstuk is zeker een der belangrijkste vraagstukken geworden en dit niet slechts in psychiatrisch, maar evenzeer in opvoedkundig, sociaal-economisch, forensisch (gerechtelijk) en eugenetisch opzicht. In ons land is door mannen als Van Voorthuyzen, Juch, Christ, Schreuder e.a. veel voor de opvoeding van zwakzinnigen gedaan. Behalve de zwakzinnigen worden ook nog verschillende andere geestelijk gestoorden tot lijders aan defecttoestanden gerekend (b.v. die aan encefalitische en schizofrene defecttoestanden).

Vooral onder de invloed van de Franse psychiatrie (Charcot, Janet e.a.) is men meer en meer aandacht gaan schenken aan de z.g. neurosen. De studie der hysterie in al haar verschijningsvormen vormde hiertoe de inleiding. In ons land is het in de eerste plaats Jelgersma geweest, die met zijn theorie der kortsluiting een aantal hysterische verschijnselen kon verklaren. Eerst met Freud begint echter de mogelijkheid tot het begrijpen van de wordingsgeschiedenis der neurosen. Neurosen zijn geestesziekten, welke ontstaan o.i.v. een gestoorde verwerking van conflicten, welke hoofdzakelijk in de vroege jeugd de lijder hebben getroffen. Volgens psycho-analytische opvattingen zouden deze kinderlijke conflicten overwegend van sexuele aard zijn.

In de verschijnselen der neurose weerspiegelt zich de aard van deze conflicten en vindt tevens een uitbeelding plaats van pogingen tot oplossing hiervan. Het gezichtspunt van het zoeken en vinden van oplossingsmogelijkheden van psychische conflicten heeft trouwens ook elders in de psychiatrie meer en meer aanhang gevonden en het is slechts de kunst geworden, deze oplossingspogingen in de ziekteverschijnselen te onderkennen.

Terwijl als wezenskenmerk der psychosen vooral een onvermogen de objectief geldende werkelijkheid te ervaren op de voorgrond treedt, is het bij de neurosen een onvermogen de levensproblematiek op normale wijze voor het eigen Ik tot een bevredigende oplossing te brengen. Als zodanig is de sexuele problematiek hiervan slechts een — zij het belangrijk — onderdeel. Sommige neurosen, als b.v. de dwangneurosen (wasdwang, teldwang e.d.) ontstaan mede op een duidelijk aantoonbare erfelijke structuurgrondslag: het z.g. dwangneurotische karakter. Bij de hysterische neurosen, die zich eveneens niet zelden ontwikkelen op een bepaalde (hysterische) karaktergrondslag, is het uitbeeldend vermogen eensdeels zeer gevarieerd, andersdeels zeer schematisch. Het veel misbruikte woord hysterie duidt op een in de aanleg gegeven abnormaal sterke gebondenheid aan vroeg-kinderlijke gevoelsverhoudingen met een sterke behoefte aan veiligheid, hetgeen in de primitieve uitdrukkingsvormen (d.z. de symptomen) van hysterische aard tot uiting komt. Herhaaldelijk treft men bij lijders aan neurosen tevens psychiatrische karakterkenmerken aan, die het beeld vertroebelen en uiteraard de genezing ernstig belemmeren of zelfs onmogelijk maken.

Ofschoon in mindere mate dan bij lijders aan psychotische geestesstoornissen, lijden ook alle lijders aan neurosen aan een relatief onvermogen tot het onderhouden van werkelijke gemeenschapsbetrekkingen. In ons land is de studie der neurosen vooral door psychoanalytisch georiënteerde onderzoekers met vrucht ter hand genomen. Er moge worden verwezen naar de onderzoekingen van Jelgersma, Rümke, Van der Hoop e.a.

Reeds sinds lange tijd heeft de psychiatrie aandacht gegeven aan de geestelijk gestoorde misdadige mensen ook in ons land was de figuur van de psychiater in de rechtszaal sinds vele decenniën geen ongewoon verschijnsel. Vooral echter sinds de invoering der psychopathenwetten is aan de psychiatrie van de zijde der strafwetrechtspraak nog meer betekenis toegekend, terwijl de psychiater een enkele maal ook gehoord wordt bij de be oordeling van de betrouwbaarheid van ge tuigen verklaringen (vgl. de beruchte Papen drechtse strafzaak). Aan de bevordering van de gerechtelijke psychiatrie in Nederland hebben mannen als Ratnaer, Van Mesdag, Van der Hoeven een belangrijk aandeel gehad. Ook berust de leiding der z.g. psychopathenasyls bij psychiaters en hierdoor heeft de psychiatrie ook aandacht te geven aan de reclasseringsmogelijkheden van geestesgestoorde misdadigers. Ook in ander opzicht beweegt de psychiatrie zich meer en meer in sociale richting. De uit Amerika afkomstige ‘mental hygiene'-propaganda heeft in ons land krachtige weerklank gevonden en is aanleiding geworden tot het ontstaan van een aantal instellingen ter bevordering der geestelijke volksgezondheid.

Onder leiding van psychiaters is een uitgebreide voorzorg en nazorg ten behoeve van geestelijk misdeelden in het leven geroepen, zijn consultatiebureau gesticht voor alcoholisten, zwakzinnigen en moeilijk opvoedbare kinderen, voor huwelijksvoorlichting en gezinsmoeilijkheden. Al deze nuttige instellingen wijzen op de sociale betekenis, welke de psychiatrie zich meer en meer heeft verworven. Naast anderen dienen de namen van Meijers en K. H. Bouman hier met ere te worden genoemd.

Vooral ook sinds de ontwikkeling der kinderpsychiatrie heeft de psychiatrie aan sociale betekenis gewonnen. Het is daarbij vooral de studie geweest van factoren die het psychisch-onharmonische, z.g. moeilijk opvoedbare kind bepalen, welke een inzicht hebben gegeven in de overheersende betekenis van het milieu, zonder hiermede aan het belang van aanleg en erfelijkheid te kort te doen. Dit heeft medegebracht een meer diepgaande bestudering van de verwaarlozingsfactor bij de opvoeding van het geestelijk normale en afwijkende kind. Het vraagstuk der kinderneurosen trekt meer en meer de aandacht, evenals de vraag, in hoeverre betere opvoedkundige maatregelen en inzichten in staat kunnen zijn, neurotische stoornissen op latere leeftijd te voorkomen of een psychopathische aanleg in zijn verschijnselen te bedwingen. Uiteraard kon deze kinderpsychiatrie eerst op een goed gefundeerde, wetenschappelijk verantwoorde wijze worden beoefend, nadat een psychologie van het kind tijdens zijn opeenvolgende ontwikkelingstijdperken kon worden opgebouwd. Kinderpsychologen en opvoedkundigen hebben hiertoe in gelijke mate bijgedragen en zo bezit men thans een op ervaring en nauwkeurige observatie gegrondveste ontwikkelingspsychologie, welke naar verschillende richtingen is georiënteerd. Door de vergelijking van opeenvolgende ontwikkelingstijdperken bij het kind konden min of meer typische conflictsituaties worden vastgesteld, die tot aanpassingsstoornissen en neurotische reacties aanleiding kunnen geven.

De vergelijking van verschil in geestesgeaardheid, mede in verband met aanleg en milieu, heeft verder geleid tot het ontstaan ener vergelijkende psychiatrie, die de geestesstoornissen der verschillende mensenrassen en volkeren nader bestudeert en de voorbeschiktheid, resp. de onvatbaarheid voor bepaalde geestesstoornissen onderzoekt.

Tenslotte dient de psychotherapie genoemd als een belangrijk — zo niet het belangrijkste — onderdeel der psychiatrie. Deze psychische behandeling van geesteszieken waarvan de sporen tot in de Oudheid, teruggaan, is meer en meer een methodisch karakter gaan aannemen. Op de overwegend suggestieve behandelingsmethode (incl. autosuggestie, een hypnotische) volgde de hypnokathartische en de kathartische welke langs de weg van herbeleving de verwerking van psychische conflicten tracht te bevorderen. Freud werd de schepper der psycho-analytische behandelingsmethode, die het redelijke inzichten de zelfkennis verdiept met erkenning van het bestaansrecht van het onbewuste driftleven; Adler der individueel-psychologische, die gericht is op de bevordering van de gemeenschapszin met achterstelling van de zelfzucht en overwinning van een verstard levensplan; Jung der analytisch-psychologische, die langs de weg van duiding van levensperspectieven uit onbewust geestesmateriaal een nieuwe levenshouding tracht op te bouwen. Meer en meer is verder een psychagogisch (geestopvoedend) element in de psychotherapie binnengedrongen en wordt de rel van de leiding, samengevat in het begrip der ‘Eros paidagogos’ (de opvoedende Liefde) van Plato, steeds meer erkend. Steeds meer wordt ook waarde toegekend aan factoren als wereldbeschouwing en religie, zodat de hulp van de psychotherapeut die van de zielzorger meer en meer is genaderd. In ons land is de belangstelling voor psychotherapie reeds vroegtijdig gewekt en door mannen als Van Renterghem, Ereukink e.a. aangewakkerd.

Thans vinden alle psychotherapeutische zienswijzen en methoden haar beoefenaars en neemt de psychotherapie terecht in de psychiatrie een centrale plaats in. Maar in niet mindere mate hebben psychotherapeutische inzichten aanleiding gegeven tot een verbetering van de psychische toestand van vele ongeneeslijke krankzinnigen. De z.g. activerende behandeling van geesteszieken, waaraan Simon in Gütersloh de stoot gaf, heeft in Nederland krachtige navolging gevonden en bijgedragen tot een menswaardiger bestaan voor zeer vele geesteszieken, die in de psychiatrische ziekenhuizen (zoals de krankzinnigengestichten thans terecht worden genoemd) verblijven. In Nederland zijn het vooral Van der Scheer, Le Rütte, Van der Spek e.a. die in dit opzicht zeker pionierswerk hebben verricht. Maar ook in de psychopathenasyls heeft de destijds vrijwel uitsluitende verpleging van geestelijk gestoorden overal plaats gemaakt voor een activerende behandeling, terwijl in bepaalde gevallen mede door operatieve ingreep de drang van een ziekelijk gestoord driftleven kan worden getemperd en hiermede de geesteszieke een maatschappelijk bestaan weer kan worden gegeven. Als een zeer belangrijke aanwinst in het therapeutische arsenaal bij de behandeling van zeer ernstige geestesziekten zij tenslotte nog gewezen op de behandeling van lijders aan geestesziekten, behorend tot de randgebieden der schizofrene psychosen, door middel van slaapkuren, insuline, cardiazol of met een z.g. electroshock. Verder heeft deze laatstgenoemde behandelingsmethode voor de behandeling van lijders aan vroeger ongeneeslijke melancholieën, ook op vergevorderde leeftijd, belangrijke resultaten opgeleverd.

Zo ziet men, hoe de genezingskansen van lijders aan geestesstoornissen — men denke ook eens aan de door de Nobelprijswinnaar Wagner von Jauregg ingevoerde malariatherapie bij lijders aan de vroeger ongeneeslijke dementia paralytica — wel een geheel ander beeld bieden dan een vijftigtal jaren geledenen hoe allerwegen pogingen in het werk worden gesteld, de reeds bereikbare resultaten te verbeteren. Wanneer men thans de psychiatrie in haar volle omvang vergelijkt met die van slechts enkele tientallen jaren geleden, dan is de verandering bijna onherkenbaar groot geworden en zulks in de eerste plaats ten bate van die medemensen, wier leed wellicht het zwaarst te dragen valt, d.w.z. de geesteszieken.

Niet het minst komt deze verandering ook tot uiting op het gebied der Sexuologie. Perversies (d.w.z. afwijkingen) van het geslachtsleven, stoornissen in het ver- mogen tot uitoefenen van de geslachtsdaad, sexuele koelheid en andere stoornissen op dit gebied worden thans door de psychiater met meer of minder succes behandeld, al dan niet in samenwerking met de gynaecoloog-sexuoloog. Naast de lichamelijke zijde, gegeven in stoornissen op het gebied der inwendige klierwerking, is het in bijzondere mate de psychische zijde, welke hierbij op de voorgrond treedt. Vele gevallen van stoornissen op sexuologisch gebied berusten ongetwijfeld op stoornissen in de rijping van het sexuele gevoelsleven, op verborgen conflicten, op angst voor de andere sexe, op verdrongen ontsporingen op het gebied van het geslachtsleven. Ons inzicht op dit gebied is voornamelijk te danken aan Freud en zijn school, terwijl ook de namen van von Krafft-Ebing, Moll, Forel, Hirschfeld, Havelock Ellis hier dienen te worden genoemd. Steeds meer ontwikkelt zich de Sexuologie als afzonderlijk vak.

Talrijk zijn de ontsporingen op het gebied van het erotische en sexuele gevoelsleven. De belangrijkste en zeker veelvuldigst voorkomende perversie is de toestand van inversie (m.a.w. van homo-erotiek), waarbij erotische gevoelens worden gewekt door personen van hetzelfde geslacht. Van homo-erotische gevoelens is feitelijk ook sprake, wanneer de eigen persoonlijkheid door aanschouwing of in de fantasie erotische gevoelens opwekt. In de puberteit een voorbijgaand verschijnsel, kan op volwassen leeftijd een verstarring van een homo-erotische gevoelsverhouding optreden; in dat geval spreekt men van een manifeste (d.w.z. zich in gedragingen openbarende) of een latente (d.w.z. verborgen en slechts indirect zich openbarende) homosexualiteit. In het overgrote merendeel der gevallen speelt een erfelijke aanleg hierin een rol. Eeneiige tweelingen zijn bijna steeds óf beiden overwegend hetero-erotisch of homo-erotisch.

Behalve de homo-erotiek is het exhibitionisme een veelvuldig voorkomende perversie. Men verstaat hieronder een neiging het geslachtsdeel te vertonen aan voorbijgaande personen, meestal van de andere sexe. Het verschijnsel komt bijna uitsluitend bij de mannelijke sexe voor, terwijl de behoefte tot exhibitioneren zich bij de vrouw in ogenschijnlijk meer onschuldige vorm (in kleding en velerlei toelaatbare gedragsvormen) openbaart. Bij het mannelijke exhibitionisme spelen minderwaardigheidsgevoelens op geslachtelijk gebied herhaaldelijk een bijzondere rol. Ditzelfde geldt ook voor het sadisme, de behoefte tot het toebrengen van lichamelijk of geestelijk leed, gepaard met wellustgevoelens. Het sadisme is ten nauwste verwant met het masochisme, de behoefte, leed van lichamelijke of geestelijke aard zelf te ondervinden, waarbij dan eveneens wellustgevoelens te voorschijn treden.

Van beide perversies vindt men een aanduiding in de normale mannelijke en vrouwelijke erotiek, waarvan de eerste een sadistische, de tweede een masochistische inslag vertoont.

Het fetisjisme, de neiging tot het zich verschaffen van bepaalde voorwerpen (schoenen, onderkleren, haarvlechten e.d.) waarvan de betasting wellustgevoelens opwekt, is in verzwakte vorm eveneens terug te vinden in het normale erotische gevoelsleven. Andere uitingsvormen van pervertering staan weer verder van het normale af, zoals b.v. de sodomie (ontucht met dieren), paederastie (neiging tot erotisch verkeer met kinderen), coprolagnie (neiging tot het verorberen van uitwerpselen), kannibalisme (neiging tot het eten van menselijke lichaamsdelen), vampirisme (neiging tot bloedzuigen) e.d. Transvestie duidt op een neiging zich te kleden in de kledingstukken der andere sexe en gaat veelal gepaard met verborgen homo-erotiek. Onder het narcisme verstaat men tenslotte de neiging, zich te verlustigen en bevrediging te vinden aan zichzelf.

Het behoeft geen betoog, dat de hier aangeduide perversies een zeer verschillende betekenis hebben. In onmiskenbare vorm treft men deze slechts aan bij psychopathische persoonlijkheden en verder bij lijders aan ernstige geestesstoornissen (vooral bij schizofrenieën). Van doeltreffende behandeling was vroeger nauwelijks sprake. Velen kwamen en komen vroeg of laat in aanraking met de strafrechter. Sinds enkele tientallen jaren heeft men in de castratie (wegneming van de kiemklieren) een middel tot verbetering gevonden en men is in staat, de drang tot het zoeken van toenadering tot het object van erotiek te verzwakken en zelfs te doen verdwijnen. In sommige gevallen kan ook door middel van psychische behandeling verbetering worden gebracht.

E. A. D. E. CARP
A. P. Timmer, Leerboek voor verplegenden van zenuwzieken en krankzinnigen, 2de dr. 1942.
W. M. van der Scheer, Nieuwere inzichten in de behandeling van geesteszieken, 1933.
G. Jelgersma, Leerboek der psychiatrie, 2de verm. dr. 1917.
H. C. Rürnke, Studies en voordrachten over psychiatrie, 2de dr. 1949.
A. Querido, Krankzinnigenrecht, 1939.
R. Nyssen, Leerboek der kinderpsychiatrie, 1942.
G. H. A. Feber, Beschouwingen over crimineele psychologie, 1934.

< >