Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Prothetische tandheelkunde

betekenis & definitie

Een vervangstuk voor een lichaamsdeel noemt men een prothese. In de tandheelkunde voorziet een prothese in een verloren gegane kroon, of dient om een element dat ontbreekt te vervangen.

In tegenstelling met de conserverende tandheelkunde is de prothetische al heel oud. Steeds heeft men getracht een verloren element, i.h.b. een tand, door een kunstmatige te vervangen. Het staat vast dat de Etruriërs (900-400 v. Chr.) zeer ver gevorderd waren op dit gebied. Door middel van goudbanden om de gezonde buurelementen of met gouddraad werd de kunsttand (uit been of ivoor gesneden, soms ook een mensentand) bevestigd. Het is de vraag of de in Egypte gevonden tandprothesen niet van Etrurische oorsprong zijn.

De volledige prothese, het kunstgebit, is i.h.a. van veel jongere datum. Men sneed ze omstr. 1600 uit ivoor; de pasvorm liet nog veel te wensen over. De kunsttand van porselein kwam omstr. 1800 op de markt, en toen het mogelijk werd rubber hard te vulcaniseren, maakte men kunstgebitten bijna op dezelfde wijze als nu. Wanneer een kroon van tand of kies voor een zeer groot gedeelte verwoest is, zal men met een vulling niet altijd een goede restauratie kunnen verkrijgen, die ook wat betreft de functie aan redelijke eisen voldoet. De kroon wordt dan vervangen door een kunstkroon. De wortel moet in goede staat zijn, of door behandeling in goede staat gebracht kunnen worden. Er zijn zeer veel soorten kunstkronen, maar ze kunnen in twee groepen verdeeld worden: a. die over het nog boven het tandvlees uitstekende gedeelte van de wortel heenschuiven, b. die door middel van een stift in het wortelkanaal van het element verankerd worden.

Deze tweede bevestigingsmethode wordt de laatste tijd bijna steeds in combinatie met de eerste toe gepast. De gouden vollebandkroon is wel de meest representatieve kroon uit de eerste groep (fig.

17). Ook voor dit werk blijkt goud een zeer goed materiaal te zijn. De stomp — het resterende deel van het element — wordt zo gepraepareerd, dat de kroon eroverheen geschoven kan worden en juist onder de tandvleesrand om de worel heen sluit. De vorm van deze stomp wordt weer gecopieerd (zie inlaytechniek voor indirecte methode).

Op het aldus verkregen model wordt uit goudplaat in het tandtechnisch laboratorium, rekening houdend met hoogte en grootte van het kauwvlak enz., door buigen, kloppen, persen en solderen een goudkroon gemaakt. Ook kan op het stompmodel een kroon van was gemodelleerd worden, die evenals een inlay gegoten wordt in goud. Roestvrij staal, zilver en nog enkele alliages worden ook voor kroonwerk gebruikt.

Het cosmetisch effect van een gouden kroon, i.h.a. van een metalen kroon, is niet fraai. Ook bij tandprothesen wordt er naar gestreefd, dat ze niet opgemerkt worden. Goed houdbaar materiaal, dat de tandkleur heeft, is porselein. Porseleinen kronen worden gefabriceerd in een bijna ondenkbaar grootaantal vormen en kleuren (massafabrikaat). Ze kunnen niet rechtstreeks op de wortel geplaatst worden.

Het porselein wordt op een goudbasis (ook wel ander metaal) geplaatst, die weer de gehele wortel omsluit. Er is echter één soort, die direct zonder metalen tussenlaag op de wortel geplaatst wordt: de jacketkroon . Deze is geen fabrieksproduct, doch wordt voor elk geval afzonderlijk gebakken in de gewenste vorm en kleur. Het aantal mogelijkheden is dan ook onbeperkt. Daar porselein bij een geringe buiging zou breken is de stomppraeparatie iets anders dan bij de vollebandkroon. Wel wordt de stomp tot even onder het tandvlees conisch gepraepareerd, doch met dit verschil, dat het conisch gedeelte uitloopt in een schoudertje van 0,8 mm breed, rondom de tand. Hierop ‘staat’ de kroon.

De vervaardiging is geheel indirect. De moderne ceramiek bereikt buitengewoon mooie resultaten. Het vervaardigen is kostbaar en jackets worden vrijwel alleen toegepast op in het oog vallende plaatsen. Dit zijn de praemolaren, hoek- en snijtanden van de bovenkaak en die van de onderkaak.

Het tweede type kunstkroon verschilt hierin van het eerste, dat de houvast verkregen wordt door een stift in het wortelkanaal (de z.g. stifttanden en stift kronen), zodat de tandpulpa opgeofïerd moet worden. Het bovenste deel van het wortelkanaal wordt wijder gemaakt, zodat het plaats biedt voor een metalen stift van 1 tot 1,7 mm dikte. Bijna het gehele kroongedeelte van de te vervangen tand wordt weggenomen. Een dun goudplaatje bedekt de wortelstomp. De goudstift wordt door dit plaatje heengeprikt en er aan vastgesoldeerd. Op deze basis kan elke gewenste porseleinen of gouden kroon worden aangebracht.

De laatste jaren neigt men er meer toe ook de wortelplaatjes indirect te vervaardigen door ze te gieten. Het kapje is dan a.h.w. een inlay. Kronen worden evenals inlay’s met een kitstof op de wortel bevestigd. Het zijn niet uitneembare prothesen.

Is het element in zijn geheel verloren gegaan, dan kan ook een prothese gemaakt worden om de ontstane opening weer op te vullen. Aan de buurtanden wordt deze dummy bevestigd. De dummy is eigenlijk een kroon, heeft geen wortel, en is dan ook aan de wortelzijde niet open of van een stift voorzien, maar gesloten. De porselein-metaal-combinaties, zoals bij het kroonwerk, zijn alle mogelijk bij het vervaardigen van de dummy. De dummy wordt aan de buurtanden bevestigd door deze van sterke inlay’s te voorzien of ze te kronen. Aan een van de inlay’s resp. kronen, wordt de dummy vastgesoldeerd.

De bevestiging aan de andere inlay of kroon is meestal niet een starre, maar geschiedt door een klein uitsteeksel aan de dummy, dat past in een uitsparing, meestal een gleufje in het anker voor die kant. Het vervaardigen van wat men een brug noemt, geschiedt weer aan de hand van gipsmodellen. Is de brug gereed, dan wordt deze met een kitstof op de pijlers bevestigd. Zijn enkele naast elkaar gelegen elementen verloren gegaan, dan plaatst men zoveel dummies als de ruimte toelaat, liefst evenveel als het aantal verloren gegane tanden of kiezen.

In tegenstelling met het brugwerk zijn de kunstgebitten wel uitneembaar. Het aantal tanden of kiezen dat door een uitneembare prothese vervangen kan worden, varieert van 1 tot 14. Bij vast brugwerk is een te groot aantal niet mogelijk, daar dan de pijlers bezwijken. Het principe van een kunstgebit is heel anders. Hierbij neemt de kaakwal, waarin eens de natuurlijke tanden of kiezen stonden, de kauwdruk op. Aan een plaatvormige basis, die de kaakwallen bedekt en bij een bovengebit ook een deel van het verhemelte, zijn de als massa-artikel vervaardigde kunsttanden bevestigd.

Goud,roestvrij staal, hard gevulcaniseerde rubberen kunsthars (= plastic) zijn o.a. de materialen waarvan de basis gemaakt wordt. De tanden zijn van porselein. Een metalen basis voor de bovenkaak wordt vaak, wanneer tenminste de prothese niet dient om een te groot aantal elementen te vervangen, zo gemaakt, dat ze slechts een deel van het verhemelte bedekt (frame prothese).

Het vervaardigen der kunstgebitten geschiedt ook weer aan de hand van gipsmodellen van het resterende gebit of de tandeloze kaak. Met een gipssoort die in de mond snel verhardt, of met een stof, die bij ca 60°C kneedbaar is, in de mond afkoelt en bij ca 30°C verstart, kan een copie van de kaakwallen, het verhemelte en eventueel nog aanwezige elementen gemaakt worden. De modernste afdrukmassa’s worden in de mond vormvast, maar blijven zeer elastisch, waardoor de afdrukken gemakkelijk uitgenomen kunnen worden, ook wanneer nog tanden of kiezen aanwezig zijn.

Het fabricatieproces van een gebit is vrij gecompliceerd. Het principe berust hierop, dat het materiaal tussen twee matrijzen in de juiste vorm geperst wordt. In de matrijzen, die voor rubberwerk van gips zijn, zijn de kunsttanden reeds aangebracht. Dan wordt de nog weke rubber tussen de matrijzen geperst. Zo worden ze in een vulcaniseerketel, een soort papiniaanse pot, geplaatst. Hierin verhardt de rubber bij ca 160°C.

Zijn de matrijzen geheel afgekoeld, dan worden ze van elkaar verwijderd en is het kunstgebit op afwerken na gereed. Het maken van prothesen met metalen basis is veel gecompliceerder; deze worden soms gegoten, doch vaak geperst. De laatste tijd komt als materiaal, i.h.b. voor de volledige prothese, de kunsthars in zwang. Hiervan worden nu ook tanden vervaardigd. Zo is het mogelijk, prothesen te vervaardigen geheel uit deze grondstof.

Een plaatprothese, die gedeeltelijk door de kaak en gedeeltelijk door de natuurlijke tanden gedragen wordt, noemt men een uitneembare brug.

Een zeer bijzondere prothese is de obturator, die dient ter vervanging van een niet aanwezig gedeelte van het verhemelte, zoals bij de aangeboren verhemeltespleten. Er bestaat dan een communicatie tussen neus-keelholte en de mondholte, waardoor behoorlijk spreken niet mogelijk is. Door dit kunstmatig verhemelte is de patiënt in staat de opening te sluiten. De plaat van de obturator vindt steun tegen de tandenrij van de bovenkaak en heeft een verlengstuk keelwaarts, de z.g. klos. Deze neemt de functie van het weke verhemelte (tot op zekere hoogte) over.

Is door ongeval of ziekte een deel van de kaken verloren gegaan, dan wordteen kaakprothese aangebracht. Ook het ontwerpen en maken daarvan is het werk van de tandarts.

< >