Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Macroscopische anatomie

betekenis & definitie

Anatomie betekent letterlijk ontleedkunde en duidt dus slechts de methode aan die bij de wetenschap waar het eigenlijk om gaat, toegepast wordt. Die wetenschap betreft de uitwendige vorm en de inwendige bouw of structuur van de levende organismen.

Voor de wetenschap van de uitwendige vorm is ook het woord ‘morfologie’ in gebruik, maar voor de wetenschap van de inwendige bouw, die uiteraard op de methode van het ontleden aangewezen was, bleef de aanduiding anatomie in zwang. Wij onderscheiden plantenanatomie, dierenanatomie en anatomie van de mens, waarvoor wel de termen fytotomie, zoötomie en anthropotomie gebruikt worden.

Vooral de zoötomie is voor de menselijke anatomie van belang, daar mens en dier in hun bouw en vorm een grote mate van overeenstemming kunnen vertonen. Deze overeenstemming, ook tussen de overige diersoorten, wordt i.h.b. als ‘vergelijkende anatomie’ onderzocht.Het spreekt wel vanzelf dat het onderzoek van de inwendige bouw van een organisme met de ontleedkundige methoden in de regel niet tijdens het leven kan plaatsvinden. Wat de mens betreft zijn hiertegen bovendien ethische bezwaren van beslissende aard. En in mindere mate geldt dit ook voor het dier, dat men niet zonder noodzaak leed mag aandoen. In de regel is de anatoom dus op de studie van het lijk aangewezen. In zoverre levend en dood organisme in bouw met elkaar overeenstemmen, levert dit geen moeilijkheden op. Deze overeenstemming is echter beperkt, daar het afsterven tal van chemische, fysico-chemische, fysische en uiteraard biologische veranderingen ten gevolge heeft.

Wij denken b.v. aan de kleur en de consistentie van de weefsels, aan de spierstijfheid, aan het stollen en het ontleden van het bloed, terwijl ook tal van weke organen van vorm en zelfs van onderlinge ligging veranderen. Wij mogen niet vergeten, dat de kennis van de bouw van een lijk op zichzelf van geen enkele betekenis is, en dat het gaat om de bouw van het levende lichaam.

In de laatste decenniën beschikt de anatoom dan ook gaarne over tal van andere dan ontleedkundige middelen. Van deze middelen is de röntgendoorstraling en röntgenfotografie wel het belangrijkste. De anatomische kennis die hierdoor van het levende organisme verkregen wordt, onderscheiden wij dan ook wel als röntgenanatomie. Zo betekent anatomie thans ten volle de wetenschap van vorm en bouw van het organisme, onverschillig door welke methode deze kennis is verkregen.

Wij beginnen met een korte uiteenzetting van de geschiedenis van de anatomie. Nadat wij hierdoor enigszins Vertrouwd zijn geraakt met de stof, is het ogenblik gekomen om deze zelve te beschrijven. Om dit op ordelijke wijze te kunnen doen, verdelen wij het organisme in een aantal orgaansystemen, d.w.z. systemen van organen die krachtens hun verrichtingen bijeen behoren. Zo behoren mond, slokdarm, maag, darm en lever bijeen in het spijsverteringsstelsel; neusholte, strottenhoofd, luchtpijp en longen worden samen besproken bij het ademhalingsstelsel. De anatomie die aldus geordend het gehele organisme systematisch beschrijft, noemen wij beschrijvende of systematische anatomie. Deze wijze van weergave zal hier voornamelijk ter sprake komen.

Zij vindt een aanvulling in de topografische of plaatsbeschrijvende anatomie, die de onderlinge ligging van de organen bestudeert. Deze kan slechts terloops besproken worden, evenals de oppervlakte- of plastische anatomie..

Elke wetenschap heeft betekenis voor een aantal andere wetenschappen. Hulpwetenschappen van de anatomie zijn vooral de weefselleer (histologie) en de microscopische anatomie, de ontwikkelingsleer (embryologie) en de verrichtkunde (fysiologie). Bij de studie van de anatomie zal het dus herhaaldelijk nodig zijn, deze onderwerpen te raadplegen, daar een zekere kennis ervan in dit artikel wordt verondersteld. Aan de andere kant is de anatomie op haar beurt weer hulpwetenschap van andere, en wel vooral van de geneeskundige wetenschappen, inzonderheid van de chirurgie. Anatomisch onderzoek ter vergemakkelijking van chirurgische diagnoses en operaties, wordt dan ook wel samengevat als chirurgische anatomie.

De geschiedenis der anatomie is nauw verweven met die der geneeskunde enerzijds en met die der biologische wetenschappen anderzijds. Voor de geneeskunde is de anatomie een hulpwetenschap en het heeft lang geduurd voordat de geneeskun- digen beseften hoezeer zij de hulp van de ontleedkundigen van node hadden. Aanvankelijk berustte de diagnose op het ziektegevoel en enkele grove uiterlijk waarneembare afwijkingen. Van onderzoek naar aard en plaats van de ziekte was geen sprake. De behandeling richtte zich of tegen uitwendige, psychisch gedachte ziekteoorzaken als daemonen, tovenaars, heksen enz., of op de psychische gesteldheid van de patiënt door suggestieve of hypnotische handelingen als bidden, bezweren en andere magische practijken. In de Helleense wereld veranderde dit.

Maar ook toen bleef de aandacht meer op prognose (voorspelling) gericht dan op diagnose (herkenning). De school van de beroemde Hippocrates (460-377 v. Chr.) bouwde de ziekteleer of pathologie op vermoedens aangaande de lichaamsvochten en hun onderlinge verhouding, de z.g. humorale pathologie. Galenus (130-200) fundeerde en voltooide op geniale wijze deze leer, die zich tot ver voorbij de Renaissance handhaafde.

Als grondlegger van de solidaire pathologie kan worden beschouwd Jean Baptiste Morgagni (1682-1771), die het verband tussen anatomie en geneeskunde voor het nageslacht vastlegde in zijn ‘De sedibus et causis morborum per anatomen indagatis libri quinque’ (1761), en wiens arbeid vooral door François Xavier Bichat (1771-1802) en door Rudolf Virchow (1821-1902) voor anatomie en geneeskunde beide vruchtdragend bevestigd werd. Eerst sedert 1761 ontstond dus in de geneeskunde de vraag naar systematisch en doeltreffend anatomisch onderzoek.

Enigszins anders is het verband van de anatomie met de overige biologische wetenschappen en de wetenschappen die als de grondslag van de biologie gezien moeten worden: natuur- en scheikunde. Hier betreft het immers meer de wederzijdse beïnvloeding en onderlinge afhankelijkheid, waardoor de lotgevallen van deze wetenschappen met elkaar samenhangen. Bovendien moeten wij bedenken, dat de scheiding van anatomie en fysiologie in afzonderlijke leervakken eerst van betrekkelijk recente datum is (ca 1800) en dat, wanneer men in de geschiedenis teruggaat, men steeds meer-wetenschappen-omvattende docenten ontmoet.

De natuurwetenschappen zijn voornamelijk door waarneming en experiment verder ontwikkeld. Met de Renaissance komt eerst weer de waarneming in ere. Dan zien wij naast de opleving van de biologie en de fysiologie een opbloei van de anatomie.

Thans willen wij tot slot onze aandacht vestigen op de geschiedenis van de anatomie in engere zin. • Alcmaeon van Croton (550-500 v. Chr.) schijnt de eerste geweest te zijn die secties op het menselijke cadaver verrichtte met wetenschappelijke doelstellingen. De eerste anatoom die deze naam door de veelheid en ordelijkheid van zijn kennis verdient, was Aristoteles (384-322 v. Chr.). Na hem breidt de anatomische kennis zich geleidelijk uit, tot in de tijd van Claudius Galenus een hoogtepunt van kennis en orde wordt bereikt. De anatomische kennis van Galenus, die bovendien een vermaard arts was, schijnt groot geweest te zijn, maar deze kennis was uitsluitend ontleend aan secties op dieren, nl. apen en vooral varkens.

De anatomie van Galenus bevat dus tal van feiten die wel voor het varken, maar niet voor de mens geldend zijn. Zijn autoriteit was echter zo groot, dat gedurende 1300 jaar niemand hem durfde tegenspreken en men liever aannam dat het menselijke lichaam zich in die tijd door onmatigheid of ondoeltreffende kleding gewijzigd had dan dat Galenus ongelijk had gehad. In deze 1300 jaar staat de anatomie in haar ontwikkeling-niet alleen stil, maar gaat geleidelijk achteruit. Totdat Andréas Vesalius (Van Wezel, 1514-1564) tegen het Galenisme in opstand komt en de grondslag legt voor de moderne anatomie. Vesalius heeft geen gemakkelijke taak gehad. Tijdelijk hebben zijn tegenstanders zelfs overwonnen, maar slechts voor korte tijd en het is mede aan de Nederlandse anatomen te danken, dat het licht van Vesalius weer spoedig doorbrak.

Na Vesalius is de anatomie door onverdroten en stelselmatig onderzoek gegroeid. En daaraan werd door de geboorte der weefselleer (Xavier Bichat), embryologie (Karl Ernst von Baer, 1792-1876), erfelijkheidsleer (Gregor Mendel, 1822-1884), vergelijkende anatomie (Karl Gegenbaur, 1826-1903) en afstammingsleer (Charles Darwin, 18091882) veel bijgedragen. Zo is thans de anatomie geworden tot een wetenschap die haar taak als fundament van de geneeskunde ten volle kan vervullen en die een gave bouwsteen vormt van het gebouw der biologie.

< >