Het uitvoeren van bewegingen, zowel van plaatselijke als van meer algemene aard, wordt door de spieren verzorgd. De mens beschikt over een uitgebreide collectie spieren in allerlei formaat en vorm.
Zeer kleine, nauwelijks zichtbare leerden wij reeds kennen bij het gehoorapparaat. Ook de oogspieren zijn vrij kleine spieren.
De grootste spieren vindt men in het gebied van heupen en dijen, zoals de bilspieren en de aanvoerders van de dij, machtige spierlichamen, die voor de voortbeweging zorg dragen.Sommige spieren gelijken op brede platte linten, andere zijn waaiervormig uitgespreid, weer andere zijn kringvormig, b.v. de sluitspieren van ogen, mond, anus en urethra.
I.h.a. liggen de spieren onder het onderhuidse vetweefsel. Praepareertmen huiden vet bij een cadaver weg, dan verkrijgt men een z.g. spierman, waarbij blijkt dat de spieren een vrijwel ononderbroken dikke laag in de lichaamswand vormen. Spieren hechten zich op twee plaatsen vast, in de regel aan een tweetal skeletstukken, soms aan een skeletstuk enerzijds en aan de huid anderzijds (mimische spieren). Door de samentrekking (contractie) wordt de spier korter en dikker. Door het korter worden brengt de spier de aanhechtingsplaatsen aan skelet en huid dichter naar elkaar toe, waardoor een beweging ontstaat. De uitslag van de beweging hangt af van de lengte van de spier. Meer dan de helft van zijn lengte kan een spier zich niet verkorten. De kracht van de beweging hangt af van het aantal vezels waaruit een spier bestaat en is dus evenredig met het oppervlak van een doorsnede die loodrecht op het vezelverloop staat. De spieren zijn omgeven door bindweefselvliezen: de fascies. Ook spiergroepen met gelijke functie worden door een fascie omvat, terwijl tenslotte ook romp, armen en benen in hun geheel door een fascie omhuld worden, waarbuiten vetlaag en huid liggen. Door het dikker worden drukt de spier op de aderen die binnen de fascies liggen. Het leegdrukken van de aderen (in één richting door de kleppen) is van betekenis voor de bloedsomloop. Daardoor komt het dat staan en slenteren zoveel vermoeiender zijn dan marcheren, omdat bij dit laatste door de geregelde contracties de bloedafvoer zeer gunstig beïnvloed wordt. Spieren zijn steeds verbonden met een zenuw, die de prikkel voor de contractie uit het zenuwstelsel naar de spier voortgeleidt. Is deze zenuw doorgesneden, dan kan de spier niet meer samentrekken. De spier is dan verlamd. Spierverlammingen vinden hun oorzaak dus veelal in ziekten of letsels van het zenuwstelsel (ziekte van Heine-Medin of kinderverlamming b.v.) of de zenuwen (zenuwontsteking, doorsnijding).
Bijzondere groepen van spieren zijn:
a. de mimische spieren, die de huid van het gelaat bewegen, waardoor groeven en rimpels ontstaan, die het gelaat een bepaalde uitdrukking verlenen: lachen, toorn, aandacht, enz. In zekere zin hebben alle spieren een mimische functie: houding van het lichaam, gebaar, pantomimiek. In Nederland is deze functie zeer verarmd in tegenstelling tot zuidelijker streken;
b. de kauwspieren bewegen de onderkaak t.o.v. de bovenkaak bij het spreken en het kauwen. Deze beweging heeft een op- en nederwaartse en een zijdelingse component, waardoor een soort maalbeweging ontstaat;
c. de ademhalingsspieren zijn te verdelen in de inademingsspieren, die de ribben heffen en dus de borstkas verwijden, endeuitademingsspieren,diehetomgekeerdeeffect moeten bewerkstelligen. Ook het middenrif of diafragma is een inademingsspier, daar zijn samentrekking door af platting een verruiming van de borstkas ten gevolge heeft d. de buikspieren zijn grote brede spieren, in de buik wand uitgespannen. Door samentrekking kunnen zij de buikinhoud verkleinen en zo druk uitoefenen op de ingewanden. Dit geschiedt o.a. wanneer wij iets uit de buikorganen willen verwijderen, zoals bij de defaecatie, het braken en de baring. Men spreekt dan van de buikpers. Door het al te heftig in werking stellen van de buikpers kunnen breuken (herniae) ontstaan;
e. de spieren die de vingers en tenen bewegen, bevinden zich grotendeels in de onderarm en het onderbeen en zijn door zeer lange pezen met de vingerkootjes verbonden. Daardoor wordt het gewicht van de spieren zoveel mogelijk naar de romp verplaatst, hetgeen de fijnheid van de bewegingen ten goede komt.
Men moet zich niet voorstellen, dat men voor een bepaalde beweging een bepaalde spier gebruikt. Veeleer is het zo dat men steeds alle spieren gebruikt en daarvan in hoofdzaak een bepaald deel. De grenzen van dit deel vallen echter niet steeds samen met de anatomische grenzen tussen de spieren. Men gebruikt dus veelvuldig delen van spieren. Door het oneindig aantal combinatiemogelijkheden dat hierdoor ontstaat, is de mens in staat elke beweging uit te voeren die zijn gewrichten hem toestaan te maken. De wijze waarop men dit doet hangt echter niet van de spieren, maar van het dirigerende zenuwstelsel af.
Handigheid is een eigenschap van het zenuwstelsel. Lichamelijke opvoeding is in hoofdzaak beïnvloeding van het zenuwstelsel. Door oefening kan men de spieren wel versterken, maar ook dat hangt in hoge mate af van de rijkdom aan bloedvaten waarover de spieren beschikken.