Ensie 1949

Redacie Cornelis Jakob van der Klaauw, Herman Johannes Lam, George Lignac (1947)

Gepubliceerd op 10-07-2019

Hartziekten bij kinderen

betekenis & definitie

Men onderscheidt aangeboren en verkregen hartgebreken. Vooral de eerste behoren tot het terrein van de kindergeneeskunde, omdat kinderen met een aangeboren hartgebrek niet oud plegen te worden.

Bij de aangeboren gebreken is door een misvorming van het hart het pompmechanisme niet in staat behoorlijk te functionneren. Er is lekkage van bloed, of de passage is bemoeilijkt. Het gevolg is dat de kinderen zwak blijven, steeds kortademig zijn en soms blauw zien.

De misvormingen kunnen bestaan in abnormale openingen in het harttussenschot, in te nauwe of lekkende kleppen, in vernauwingen van grote vaten in de buurt der kleppen, of in abnormale of open gebleven verbindingen tussen de twee pompsystemen van het hart. De onderzoekende arts hoort geruisen in plaats van tonen en stelt een abnormale vorm van het hart vast; door röntgenfoto’s en een electrocardiogram wordt dit nog aan gevuld.

De belangstelling voor de aangeboren hartafwijkingen is de laatste jaren sterk toegenomen, sedert men geleerd heeft een aantal dezer kinderen met succes te opereren.

Van de aangeboren hartafwijkingen noemen wij als de meest frequente, doch overigens onschuldige afwijking de ziekte van Roger of het openblijven van het tussenschot tussen de beide hartkamers. Er is een geruis boven het hart hoorbaar, dat luider of minder luid kan zijn. Gewoonlijk ziet het kind niet blauw, en hoewel er een lekkage van bloed is van de linker harthelft (die sterker is) en het hart daardoor extra werk moet doen en daarom groter wordt, heeft de patiënt bijzonder weinig last van zijn afwijking; zijn levensduur wordt i.h.a. ook niet belangrijk door deze abnormaliteit verkort. Als ernstige afwijking geldt elk klepdefect, waarbij door de slechte bloedcirculatie blauwzucht (morbus coeruleus) optreedt . Dit gaat gewoonlijk gepaard met z.g. trommelstokvingers waarbij de uiteinden der verste vingerkootjes verdikt en de nagels bolvormig verkromd zijn. Het meest typische voorbeeld hiervan is de pulmonaalstenose, waarbij de bloedstroom van het hart naar de longen door de te nauwe longslagader (arteria pulmonalis) bemoeilijkt wordt. Boven de klep hoort men een luid geruis, dat soms zelfs te voelen is;

vooral de rechter hartshelft is hier vergroot. In het bloed van deze patiënten worden te veel rode bloedlichaampjes aangetroffen (polyglobulie), zulks ter compensatie van het slechte zuurstoftransport. Deze afwijking komt nogal eens voor gecombineerd met een open kamerschot, en hierbij is de blauwzucht meestal bijzonder sterk ontwikkeld. Is er tevens dextropositie van de aorta (d.w.z. deze ontspringt deels uit de rechter deels uit de linker kamer) en sterke vergroting van de rechter kamer, dan spreekt men van de tetralogie van Fallot. Zeer interessant zijn de gevallen met openblijven van de ductus Botalli, dus van de verbinding tussen de aorta en de longslagader, zoals deze vóór de geboorte bestaat. Door dit lek is het hart gedwongen, 3 à 4 maal zoveel arbeid te verrichten als normaal, waardoor de patiëntjes nooit tot volwaardige mensen kunnen opgroeien. De afwijking is daarom interessant, omdat men speciaal hier in de laatste ’ tijd operatief vermocht in te grijpen, door afbinden van het lek; meermalen werden reeds fraaie resultaten geboekt.

Bij de verworven klepafwijkingen is er in de meeste gevallen rheuma in het spel, doch ook bij roodvonk en zelfs bij de gew'one angina kan het tot een endocarditis (ontsteking van het binnenste vlies van het hart) komen; trouwens de uit eenlopendste infectieziekten zijn in staat, het endocard te beschadigen. Vaak doen het myocard (de hartspier) en het pericard (het hartzakje) mee, zodat men van een pancarditis of kortweg carditis gaat spreken.

Behalve gunstig verlopende endocarditisgevallen, die weliswaar met een klepgcbrek eindigen, komen er ook kwaadaardige gevallen voor; één daarvan is de endocarditis lenta . Myocarditis wordt bij kinderen het meest bij difterie gezien, vooral bij de z.g. maligne difterie. Enige dagen na het uitbreken van de difterie begint het kind te braken en betrekt het. De pols wordt slap en aan het hart hoort men in een deel der gevallen een eigenaardig rhythme, dat aan een galopperend paard doet denken en dat zijn oorzaak vindt in het optreden van een derde harttoon. Dit galoprhythme moet als een zeer slecht teken worden opgevat. In gevallen waar het ontbreekt, is met behulp van het electrocardiogram de myocarditis aan te tonen. In enkele gevallen komt het tot geleidingsstoornissen; vooral als er een z.g. hartbloc tot stand komt — waarbij de pols plotseling van 90 à 100 op 40 of 50 polsslagen in de minuut zakt — is de kans op herstel slechts uitermate klein.

Bij pericarditis is er een ontsteking van de omhulling van het hart, het hartezakje.

Veel zeldzamer bij kinderen dan bij volwassenen zijn de geleidingsstoornissen, waarvan we er al één, het hartbloc vermeldden. Toch zijn er gevallen van boezemfladderen bekend, waarbij de boezems van het kind een 300 contracties per minuut maakten en de kamers met half maal zoveel contracties antwoordden . Met grote giften vingerhoedskruid werd soms genezing verkregen. Bij boezemfibrillatie is het tempo van de atria nog sneller, en bovendien onregelmatig. In beide gevallen zijn in het electrocardiogram zeer duidelijk de contracties van de verschillende hartafdelingen terug te vinden.

< >