De floristiek is de aardrijkskunde der systematische eenheden of taxa d.w.z. haar grondslag wordt gevormd door de woonge gebieden (arealen) van soorten, genera en families, in het heden en zo mogelijk ook in het verleden .. De geografische verspreiding van taxa in vroegere perioden (palaeofloristiek) berust natuurlijk op de vondsten van fossielen (palaeobotanie) en kan ons iets leren omtrent het ontstaan en vergaan der taxa (taxogenese), van hun arealen (areagenese) en over hun verschuivingen (migraties).
Deze wetenschap, die de taak der botanische musea (herbaria) vormt, berust dus enerzijds op de systematiek d.w.z. op de betrouwbare omgrenzing der taxa en hun door de internationale botanische congressen geregelde naamgeving, anderzijds op de nauwkeurige aantekening omtrent de vindplaatsen der individuen. Daarom is het noodzakelijk, dat het bewijsmateriaal, in herbaria voor iedere latere onderzoeker toegankelijk, alle kenmerken vertoont die nodig zijn om het individu met zo groot mogelijke zekerheid te classificeren. Het is dus vereist, dat het bijgevoegde ‘etiket’ niet alleen nauwkeurig de vindplaats (de geografische plaats) en de standplaats (omschrijving van het milieu) aangeeft, maar ook al die kenmerken die aan het geconserveerde materiaal niet meer zijn waar te nemen, zoals kleuren, geur, smaak, bij grote planten ook habitus, afmetingen enz.
Onze kennis van de verspreiding der lagere planten (Thallofyten) is aanzienlijk minder uitgebreid dan van die der hogere (Cormofyten) en hetzelfde moet gezegd worden over hun voorouders in vroegere tijden. In het volgende zullen wij ons derhalve voornamelijk met de Cormofyten, en dan weer vooral met de Angiospermen (en varens) bezighouden, hoewel ook t.a.v. deze groepen nog grote lacunes in onze kennis bestaan.
Allereerst moet dan worden opgemerkt, dat wij tegenwoordig ongeveer 300 families, 10 000 genera en 160 000 soorten Angiospermen onderscheiden, maar deze getallen wisselen nogal naar de individuele opvattingen der onderzoekers. Al deze taxa zijn zeer onregelmatig over de aarde verdeeld: de grootste rijkdom (diversiteit) wordt gevonden in de optimale milieu’s, nl. in de vochtige tropen (regenwoud), zodat men b.v. het aantal soorten in het Amazonegebied en in Malesië op ongeveer 40 000 elk schat; de grotere eilanden in de tropen hebben een flora van 4 00012 000 soorten hogere planten. Het armst is de flora in woestijnen (koud of droog of beide), waar zij tenslotte geheel kan ontbreken. Volgens Jaccard werkt oecologische verscheidenheid stimulerend op de soortsvorming. Intussen is niet alleen het milieu, maar ook de oppervlakte van invloed op de diversiteit; onder gelijke uitwendige omstandigheden zijn grotere gebieden meest floristisch rijker dan kleinere, maar natuurlijk spelen ook andere factoren, vooral historische (immigratiemogelijkheden b.v. door landbruggen) een rol.