I. 1. vegen, schoon-, weg-, afvegen, afdrogen, af-, uitwissen; 2. afranselen; wipe away (off), weg-, afvegen, afwissen; uitwissen; wipe off an account (a score), een rekening vereffenen, een schuld delgen; wipe out, uitvegen, uitwissen; wegvagen; in de pan hakken, vernietigen; wipe up, opvegen, opnemen;
II. 1. veeg; 2. klap; 3. fig veeg uit de pan; give it a wipe, veeg het eens even af.