Het verschijnen van de lepra in Europa, vooral tengevolge van de kruistochten, de isolering en degradatie van de lijders tot maatschappelijke ‘outcasts’ is genoegzaam bekend. Iedere plaats van betekenis bezat een leprozenhuis.
Over het Middelburgse zijn een aantal gegevens bewaard gebleven. De eerste datum van vernoeming der ‘lazaristen’ was 4 juni 1519. Zij bevolkten een instelling buiten de Noordpoort, die voor hen ongunstig lag. Ze vroegen in januari 1539 aan de stedelijke regering om tussen de weg en de dijk buiten de Noorddampoort te mogen wonen, omdat daar veel passanten waren, van wie zij aalmoezen konden ontvangen. Door die poort liep het verkeer tussen Arnemuiden en Veere. De stadsregering gaf haar fiat; er kwam een huis in een met 400 olmen beplante boomgaard, bovendien een ziekenhuis, waarin vier koetsen (bedsteden) getimmerd werden, die ieder voorzien waren van twee gordijnen met franje.In 1563 besloot het stadsbestuur andere besmettelijke zieken bij de leprozen te voegen en hun een nieuw onderkomen te verschaffen achter de ‘Meylendyck’ op de ‘statsweye’. Het beheer geschiedde nog volgens de ordonnantie, die in 1544 door keizer Karei V was bekrachtigd. Het bestuur bestond uit drie leproosmeesters, bijgestaan door een ontvanger, die van stadswege werd benoemd. Het grootste aantal van de aldaar verblijvende leprozen was twaalf (1612). Personen, die van ‘lazarije’ verdacht werden, moesten naar het St.-Magdalenaklooster te Brugge voor de ‘schouw’ (de diagnose). De geestelijke verzorging van de leprozen berustte bij paters: bogarden, augustijnen of cellebroeders. Als contraprestatie voor het onderhoud van de leprozen eiste het stadsbestuur, dat de leproosmeesters zich belastten met het schoonhouden der stadsstraten.
In 1559 was er dagelijks een zodanige ‘kijvage’ in het huis, dat de leprozerij in het honderd liep. Daarom werd besloten om het reglement van de leprozerie te Dambrugge over te nemen, waar goede orde heerste. In 1643 hield de inrichting op te bestaan.
In West Zeeuws-Vlaanderen weten wij van het bestaan van een leprozerie te Sluis, buiten de Oostpoort; de leprozerie van Biervliet lag ten noordwesten van de stad. Aardenburg had zijn ‘huis der zieke lieden’ aan de Ee, waar deze naar Hannekenswerve stroomde. Dit huis, gewijd aan St.-Joris, was verbonden met een kapel en stond, zeker sinds 1247, onder toezicht van een kapelaan. In Goes stond de leprozerie buiten de Koepoort, tot de inrichting verplaatst werd naar het ravelijn ten oosten van de haven. Dit huis had een aan St.-Lazarus gewijde kapel. Ook Yerseke heeft zijn melaatsenhuis gekend, eveneens met een kapel.
Zierikzee had zijn lazerie buiten de Noord-Havenpoort. In 1665 is de bestemming veranderd in een pesthuis. Ook aan deze inrichting was een kapel verbonden. De lazerieën waren een vorm van kerkelijke hulpverlening, wat o.a. het geval blijkt te zijn geweest in Zierikzee. Op 10 oktober 1439 werd er een pauselijke aflaat beloofd aan hen, die het leprozenhuis (op een plaats die O.L. V. van de geboorte van Jezus Christus werd genoemd en dat gesticht was ter ere van de H.
Drievuldigheid, O.L.V. en St.-Lazarus) bezochten en tot het herstel en onderhoud daarvan bijdroegen. In Zierikzee was de leprozerie slechts door enkele lijders bezet. De Zierikzeese leprozen trokken nl. met vele anderen uit Holland en Zeeland naar de St.-Jacobskapel bij Haarlem. Therapeutisch kon men weinig bieden. Ook de beroemde Zierikzeese geneesheer → Lemnius had niet anders dan aurum potabile (goud in vleesbouillon), slangen- of kikkervlees.
Behalve bovengenoemde plaatsen bezaten ook Brouwershaven en Veere een leprozerie.
LITERATUUR
Ketting, Lepra. P.D. de Vos, De voormalige kloosters. Van Hoorn, Levinus Lemnius. S.Muller Hz., De indeeling van het bisdom. Kok, Zeeuwsepatrocinia. Kesteloo, Leprozen te Middelburg. Gottschalk, Historische geografie. C.Dekker, Zuid-Beveland. Van Dale, Een blik op de vorming der stad Sluis.