('s-Hertogenbosch 1866-1935). literair-historicus. leraar in Nijmegen: promoveerde in 1898 op het proefschrift Gerardus Geldenhauer Noviomagus en werd (1919) hoogleraar aan de Amsterdamse universiteit. Hij had grote belangstelling voor de esthetiek en de artisticiteit en nam als eerste de Tachtigers op in de literatuurgeschiedenis.
Zijn Handboek tot de Nederlandsche letterkundige geschiedenis (1914) was verfrissend. Toch ondervond hij later veel kritiek, omdat hij te weinig wetenschappelijk te werk zou zijn gegaan. Hij was ook een niet onverdienstelijk schilder. Verder werk o.m.: De Nederlandsche renaissanceschilder Jan van Hout (1907), Multatuli en de romantiek (1912), Gerbrand Adriaensz. Bredero (1919), De oude en de nieuwe historische roman in Nederland (1919), Pieter Cornelisz. Hooft (1922), De roman in de 18de eeuw in West-Europa (1925), Het drama in de 18de eeuw in West-Europa (1931).