Gepubliceerd op 30-05-2019

Woelmuizen

betekenis & definitie

Familie: Microtidae Woelmuizen (Arvicola, Clethrionomys, Dicrostonyx, Lemnus, Microtus, Ondatra, Phenacomys, Pitymys, Sigmodon)

Woelmuizen lijken veel op hamsters, hoewel hun gebit er heel anders uitziet. Hamsterachtigen hebben knobbelkiezen met wortels, zoals de langstaartmuizen, de woelmuizen daarentegen hebben wortelloze kiezen met tandemailprisma’s op de kauwvlakken. De kiezen blijven dus doorgroeien, kennelijk gekoppeld aan een geleidelijke groei van de kaakbeenderen. Vermoedelijk stopt een langzame groei nooit geheel bij deze dieren. In het wild levende woelmuizen vinden waarschijnlijk steeds op een of andere manier een gewelddadig einde en krijgen daarom niet de kans hun groeien levensenergie volledig te benutten.

Rose-woelmuizen (bv. Clethrionomys) krijgen open kiezen, die na enige maanden wortelen. Lemmingen zijn er evenals veldmuizen om bekend, dat in meer of minder regelmatige perioden van 3 tot 4 jaar een voortplantingsoverschot ontstaat en daarmee een „muizenplaag“. Het in aantallen optreden van mollen kan voor een stuk land weliswaar reeds lastig worden, het ongemak staat echter in geen enkele ver-gelijking tot hetgeen onder een muizenplaag wordt verstaan. Het is algemeen bekend, dat er een zekere populatiewisseling onder de knaagdieren optreedt, waarbij geldt, dat in een lemmingjaar ook vele andere soorten kleine zoogdieren massaal optreden. Merkwaardig is daarbij dat bij sterke toename van de Scandinavische lemmingen ook de Noordamerikaanse gekraagde-lemming een massale ontwikkeling heeft.

Een dergelijke ontwikkeling duurt meestal 12 tot 18 maanden, waarop een drastische terugval optreedt. Voedseltekort en ruimtegebrek de concurrentie-factor dus een physische en een psychische oorzaak, zijn alleen reeds in staat de terugslag met alle typische symptomen op te roepen, die in krampverschijnselen en voortijdige daling van de lichaamstemperatuur de dodelijke verlaging van het bloedsuikergehalte aankondigen. Bekender dan het dier is wellicht nog de mysterieuse, vaak reusachtige, tot 250 km lange trek van de lemming, die reeds sinds eeuwen de fantasie van de noordelingen prikkelt. Deze roemruchte lemmingtrektochten eindigen echter geenszins allen in zee, maar ook in de bergen, en het is minder een kwestie van voedselgebrek, dan wel van populatiedruk die ze in het leven roept. Ook mogen we de trek van de lemming niet zien als een unieke eigenschap van dit dier, maar is het meer het gevolg van het klimaat waar deze dieren leven.

< >