Gepubliceerd op 30-05-2019

Walvissen

betekenis & definitie

Orde Cetacea Walvissen Onderorde Mystacoceti Baardwalvissen Families: Balaenopteridae Vinvissen (Balaenoptera, Megaptera), Balaenidae Echte walvissen (Eubalaena)

Onderorde Odontoceti Tandwalvissen Families: Platanistidae Rivier dolfijnen (Inia), Physeteridae Potvissen (Physeter), Monodontidae Witte dolfijnen (Delphinapterus, Monodori), Delphinidae Dolfijnen (Delphinus, Orcinus, Tursiops)

De zoölogen Thenius en Hofer schrijven over walvissen o.m.: „Als volkomen aan het waterleven aangepaste zoogdieren zijn de als walvissen samengebrachte vormen ongetwijfeld de interessantste. Door Linnaeus als zoogdieren geklassificeerd werden ze aanvankelijk samen met de robben en zeekoeien verenigd. Zoals bij alle extreem aan een bepaald milieu aangepaste zoogdieren stoot een zuiver vergelijkend-anatomische beoordeling van de ontwikkelingsgeschiedenis van de walvissen en hun herkomst op grote moeilijkheden“. De afsplitsing van de zoogdierstam heeft in het oudste Tertiair plaats gevonden, de nadere opsplitsing in baarden tandwalvissen eveneens in het Tertiair. Tot nu toe hebben de onderzoekers echter nog geen gemeenschappelijk standpunt over de afstammingsverhoudingen kunnen vinden, of de tanden baardwalvissen inderdaad twee nauw verwante groepen zijn of dat ze verschillende oorsprong hebben en dan als twee gescheiden orden moeten worden beschouwd. Slijper neemt een gescheiden oorsprong aan, en herleidt de tandwalvissen op langstaartige en de baardwalvissen op kortstaartige grondvormen.

Baardwalvissen zijn doorgaans zeer grote soorten. Zo is de blauwe-vinvis het grootste thans levende zoogdier. Bij de embryo’s van de baardwalvissen zijn in de jongste ontwikkelingsstadia nog steeds 51 tanden in iedere kaakhelft te vinden, die weliswaar rudimentair zijn en niet blijven of zelfs maar het tandvlees doorboren. De volwassen baardwalvis heeft slechts in de bovenkaak hoornplaten met lange franje, waardoor het water op de planktonvoeding wordt gezeefd. De huid van de walvissen is vrij dun, bij de vinvis ongeveer 5 mm. Een te looien lederhuid treffen we aan bij de witte dolfijn en de narwal.

Het onderhuidse bindweefsel is als een gelijkmatige vetlaag afgezet, dat we spek of blubber noemen. Bij de grote vinvissen, zoals de blauwe-vinvis en de bultrug, bedraagt de speklaag slechts ongeveer 15 cm. De noordkaper en ook de potvis hebben een tot 35 cm dikke speklaag. Bij de als bestaansmiddel uitgeoefende walvisvangst geldt de blauwe vinvis als eenheid bij de berekening. Eén blauwe-vinvis is gelijk aan twee gewone-vinvissen. Opmerkelijk is de asymmetrie van de walvisschedel, waarbij een kophelft verkort is, waardoor de neusrug naar voren iets zijdelings afwijkt.

Ook de kleur is asymmetrisch, bij de vinvis bv. is de linker lichaamshelft intensiever en verder buikwaarts gekleurd dan de rechter helft. De linker onderkaak is zwart, de rechter wit. De baarden aan de buitenkant links en aan de binnenkant rechts zijn zwart, terwijl de voorste rechter helft van de baardenrij scherp wit afgezet is. Van de punt van de onderkaak af tot halverwege het lichaam lopen bij de vinvissen 68 tot 114, meestal 85 tot 90 kielgroeven. Het jong van de blauwe-vinvis, met een lengte van reeds 6 meter bij de geboorte, wordt gedurende zes maanden gezoogd en heeft dan een lengte van 12 meter. Dit wil dus zeggen een lengtegroei van 1 m per maand.

De gewichtstoename gedurende dit eerste levensjaar bedraagt maar liefst bij de blauwe vinvis 100 kg per 24 uur. Terwijl de baardwalvissen massa’s plankton eten, vnl. het zgn. krill (kleine kreeftachtigen), voeden daarentegen de tandwalvissen zich overwegend met gewervelde dieren. De potvis eet naast vissen erg graag inktvissen, waarvan de hoornsnavels als onverteerbare overblijfselen in de maag worden gevonden. De met name aan de kop van potvissen gevonden verwondingssporen zijn veroorzaakt door de zuignappen van inktvissen. De zwaardwalvis heeft de roep dat hij in horden andere zeezoogdieren en zwemmende zeevogels aanvalt. In gevangenschap waren deze dieren zelfs tegenover mensen geheel ongevaarlijk.

De meeste van de in de laatste jaren in gevangenschap gehouden kleinere soorten waren Atlantische tuimelaars. Dit blijken uiterst intelligente dieren te zijn met een groot aanpassingsvermogen. De lange stoottand van de mannelijke narwal is een van de oorzaken van de fabel van de eenhoorn. Alle tot hier genoemde walvissen zijn zeebewoners, hoewel incidenteel exemplaren ver stroomopwaarts in rivieren zijn waargenomen, zoals bv. de witte dolfijn, die in 1966 de Rijn bezocht. Er zijn ook enkele zoetwaterdolfïjnen, die in riviersystemen leven, zoals de Ganges, de Irawaddy, de Chinese rivieren en de grote rivieren van Zuid-Amerika. Ze leven gewoonlijk in vrij troebel water, waar hun ogen van weinig nut zijn. Deze dieren hebben echter de beschikking over een dermate perfect echolokatiesysteem, dat ze blindelings, zelfs in pijlsnelle vaart, feilloos hun weg vinden en hun voedsel buit maken.

< >