Gepubliceerd op 30-05-2019

Timalia’s

betekenis & definitie

Familie: Muscicapidae Vliegenvangerachtigen Onderfamilie: Timaliinae Timalia’s Geslachtengroepen: Pellorneini Jungletimalia’s (Malacopteron, Pellorneum, Trichastoma), Pomatorhinini Krombek- en winterkoningtimalia’s (Kenopia, Napothera, Pomatorhinus, Pomatostomus, Ptilocichla), Timaliini Boom- en meestimalia’s (Macronous, Stachyris, Timalia); Chamaeini Chaparraltimalia’s (Chamaea, Chrysomma)

De enorme familie van de vliegenvangerachtigen omvat een groot aantal onderfamilies. Deze zijn zeer veelvormig en vertonen onderling vaak weinig overeenkomst. Dit geldt al binnen de eerste groep, de timalia’s, waar we bij de 245 soorten overeenkomsten zien met talloze andere groepen. Ze hebben allen een los verenkleed en krachtige poten, waarmee ze zich snel springend kunnen voortbewegen. Het zijn echter geen goede vliegers. Ze scharrelen op de grond of tussen de struiken, waar ze met hun gekromde snavel naar voedsel zoeken.

Daarbij laten ze steeds hun luide roep horen. Sommige soorten zingen goed. De Engelsen noemen ze „kletsers“ omdat ze nooit een moment stil zijn. Ze zwerven in troepen door de bossen, vaak in gezelschap van andere vogelsoorten. De grote-twijgtimalia behoort tot de groep van de jungletimalia’s. Hij houdt zich bij voorkeur op in de onderste takken van de oerwoudbomen, vlak boven de grond.

Andere jungletimalia’s zijn de zwartkaptimalia, die als een specht langs dikke boomtakken klautert, en de op de grond levende kortstaarttimalia. De krombektimalia’s hebben een lange staart en een krachtige gebogen snavel, zoals de bergkruiplijster. Ze springen zo snel heen en weer over de bodem, dat ze nauwelijks te ontdekken zijn. Ze verraden zich echter door een luide, kenmerkende roep. De nieuwguinese-kruiplijster leeft niet op de bodem, maar hij bouwt een groot buidelnest, tussen slingerplanten, waarin soms verscheidene soortgenoten komen slapen. De woltimalia vormt een overgang naar de winterkoningtimalia’s, die een korte staart en een rechte snavel hebben, evenals de gestreepte-kenopie.

Beide soorten leiden een verborgen bestaan in laagland bossen, evenals de grote-winterkoningtimalia. De boomen meestimalia’s zijn tengere vogels, met verlengde, vaak uitgerande rugveren. Zij leven in hoge ondergroei in wouden, waar ze zelden op de grond komen. De zwarthalsboomtimalia houdt zich graag in dichte bamboebossen op, de roodkoptimalia leeft bij voorkeur tussen hoog olifantsgras. De geelborsttimalia is een van de talrijkste vogels van de ondergroei in teak-wouden. De enige timalia die de bossen mijdt is de goudoogtimalia, een bewoner van vlakten met verspreide struiken. In hardhoutbossen treffen we de chaparraltimalia aan, die vaak zijn staart opgericht houdt.

< >