Families: Solenodontidae Solenodons (Solenodon), Tenrecidae Borstelegels (Hemicentetes, Setifer, Tenrec), Potamogalidae Otterspitsmuizen (Potamogale), Erinaceidae Egels (Echinosorex, Erinaceus), Soricidae Spitsmuizen (Chimarogale, Crocidura, Diplomesodon, Neomys, Suncus), Talpidae Mollen (Desmana, Talpa), Macroscelididae Olifantsspitsmuizen (Elephantulus, Petrodomus, Rhynchocyon)
Tot de Zalambodonta behoren solenodons, borstelegels, otterspitsmuizen en goudmollen. Alle andere Insectivora hebben W-kiezen.
Solenodons zijn de grootste levende insekteneters, die alleen nog op Cuba en de Dominica Republiek op Hispaniola voorkomen. Door de voor rattenbestrijding ingevoerde mungo’s zijn ze echter reeds vrijwel uitgeroeid. Bij volwassen solenodons zijn rugeinde en bovenbenen naakt, welke naaktheid door de lange rugharen grotendeels wordt bedekt. De lange neus steekt ver voor de mondopening uit. De dieren leven in familieverband in oude verlaten holen tussen rotsen en gesteenten, die niet worden bekleed. Borstelegels of tenreks zijn slechts bekend van Madagascar.
Hun stekels zijn bij de egeltenrek en gestreepte-tenrek gedeeltelijk onder haren verscholen. Ze kunnen 12 tot 15 jongen in een worp hebben.
De otterspitsmuis is de grootste soort in zijn familie. Het is een stevige jager en uitstekend zwemmer. Alle soorten leven in Afrika, zijn onderling onverdraagzaam en agressief tegenover zelfs grotere dieren. Hun hoofdvoedsel bestaat uit zoetwaterkrabben. De Europese egel wordt veel meer door het moderne verkeer dan door grotere roofdieren en uilen bedreigd. Hun gewoonte om zich bij gevaar op de plaats tot een bal op te rollen wordt hen onder deze omstandigheden noodlottig.
Gedurende de nauwelijks onderbroken winterslaap daalt de normale lichaamstemperatuur van 34 tot 6° C. De spitsrat heeft een lange naakte staart. Olifantsspitsmuizen hebben verlengde achterpoten, waarmee ze grote sprongen kunnen maken. Ze verblijven overdag in holen in de grond om met schemer op insektenjacht te gaan. Ze kunnen dezelfde bewegingen maken als de woestijnspringmuizen, en de lange snuit is doorlopend snuffelend in beweging. Het onveilig signaal geven ze met de achterpoten op dezelfde manier als konijnen doen.
Behalve insekten eten ze ook plantaardige kost. De in onze streken algemene spitsmuizen kunnen in twee groepen worden ingedeeld, de geslachten Sorex en Neornys met donkerbruine tandspitsen en Crocidura met witte tandspitsen. Spitsmuizen worden in het vroege voorjaar geboren, overwinteren, nemen in het volgend voorjaar aan de voortplanting deel en sterven in de herfst na ruim ½ jaar. Ze hebben dagelijks 2 tot 4 maal hun lichaamsgewicht aan voedsel nodig. Tegenover soortgenoten zijn ze onverdraagzaam. In het geslacht Sorex hoort het kleinste bekende zoogdier thuis, de ook in Finland waargenomen kleinste-spitsmuis (Sorex minutissimus Zimmermann), met een kopromplengte van 33 tot 42 mm, een staartlengte van 23 tot 25 mm en een gewicht van niet meer dan 2 gram.
Slechts weinig groter wordt de wimperspitsmuis. In hun bouw veel op de spitsmuizen lijkend, maar aanmerkelijk groter zijn de tot de mollenfamilie behorende desmannen of bisamspitsmuizen. De Russische desman of wychochol is omwille van zijn waardevolle pels vrijwel uitgeroeid, maar wordt thans streng beschermd. Bij de echte mollen is de snuit met onderstandige mond slurfachtig verlengd. Uitwendige oren ontbreken en de kleine ogen zijn geheel in de pelsharen verborgen. In zijn ondergrondse jaaggangen zoekt hij naar regenwormen, slakken en insekten.
De uitgegraven grond drukt hij met rug en kop omhoog, waardoor de duidelijke sporen van deze gangen aan de oppervlakte ontstaan. Hoewel mollen door hun jacht op schadelijk gedierte nuttig zijn, is hun werkmethode in tuinen graslanden hinderlijk. Een iets kleinere neef is de Zuideuropese blinde-mol, Talpa caeca (Savi). In Azië en Amerika leeft nog een aanzienlijk aantal andere soorten mollen. Een van de opmerkelijkste is de Noordamerikaanse „star-nosed mole“, Condylura cristata (Linnaeus). Hij heeft aan het einde van de verlengde snuit een krans van een twintigtal vingervormige huiduitstulpingen.