Onderstam Branchiata Klasse Crustacea Schaaldieren of kreeftachtigen Onderklassen Cephalocarida (Hutchinsoniella), Anostraca Kieuwpotigen (Anemia, Branchipus), Phyllopoda Bladvoetkreeftjes [superorden Notostraca (Triops), Onychura Watervlooien (Bosmina, Daphnia, Leptodora, Podon, Scapholeberis)], Copepoda Roeipootkreeftjes [superorden Calanoida (Calanus, Cococalanus), Cyclopoida, Harpacticoida], Ostracoda Mosselkreeftjes [superorden Myodocopa (Conchoecia, Gigantocypris), Podocopa], Branchiura Visluizen (Argulus), Cirripedia Rankpootkreeftjes [superorden Thoracica (Balanus, Chtalamus, Coronula, Lepas, Scalpellum), Rhizocephala Wortelpootkreeftjes].
Als we over de kreeftachtigen spreken denken we in de eerste plaats aan de grote soorten, de eetbare kreeften en de langoesten. Het merendeel van de 30.000 soorten is echter klein en onopvallend en ze worden door de leek meestal niet als kreeftachtigen herkend. En toch zijn zowel de pissebed, de eendemossel, als ook de watervlo uit onze plassen kreeftachtigen.
De oorspronkelijkste, nu nog levende kreeftachtigen, werden pas in 1955 ontdekt. Deze zeer oude oorspronkelijke dieren van het geslacht Hutchinsoniella moeten we zien als vertegenwoordigers van een eigen onderklasse (Cephalocarida). Hun romp is regelmatig geleed. Het zijn bewoners van de modderige bodems van de kusten der zee.
Ook de vertegenwoordigers van de onderklasse der kieuwpotigen hebben een lichaam dat zeer lang gerekt en regelmatig geleed is. Branchipus treedt in het voorjaar vaak massaal op in later weer opdrogende poelen en plassen. Hun eieren kunnen jaren achtereen droog liggen, maar ontwikkelen zich dan in water binnen een week tot geslachtsrijpe dieren. Terwijl Branchipus schaefferi in zoet water leeft, is Artemia salina gebonden aan sterk zouthoudende binnenwateren.
De tot de bladvoetkreeften behorende Triops heeft een soortgelijke levenswijze als Branchipus. Zeer klein en vaak ook doorzichtig zijn de eveneens tot de bladvoetkreeften behorende watervlooien. Ze komen in grote aantallen in binnenwateren voor en spelen een belangrijke rol als visvoedsel. De echte watervlo en het olifantskreeftje leven planktonisch in vrijwel stilstaande wateren. Scapholeberis hangt echter aan de oppervlakte van het water tegen hetkaamvlies en heeft hieraan dan ook zijn Nederlandse naam (kaamwatervlo) te danken. De grootste vertegenwoordiger van deze groep is de roofwatervlo (Leptodora kindtii). Nauw met hem verwant is de in zee levende bladpootkreeft (Podon leuckarti).
In tegenstelling tot de watervlooien, waar de kop buiten de „schalen“ uitsteekt, sluiten de twee kleppen van de mosselkreeftjes zowel lichaam als kop in een huisje. De meeste soorten leven in zoet of zout water, op de bodem of rond waterplanten. De twee afgebeelde soorten leven echter als vrijzwemmend plankton.
De roeipootkreeftjes missen geheel een insluitende pantsering of schaal. Het lichaam bestaat uit een voorlijf met ledematen en een pootloos achterlijf, dat staartachtig geleed is. De wijfjes van de meeste copepoden dragen de eitjes tijdens de ontwikkeling bij zich in twee eipakketjes in het achterlijf. Evenals de watervlooien leven ze massaal als plankton en spelen in de totale voedselhuishouding van het water een belangrijke rol. Zijn de watervlooien overwegend zoetwaterbewoners, de roeipootkreeftjes leven overwegend in zeewater. Calanus finmarchicus treedt veel op in zeer grote, opvallend rode zwermen, en ze vormen vaak de belangrijkste voedselbron van haringen en andere vissen.
Naast planktonisch levende soorten komen een aantal bodembewonende roeipootkreeftjes voor. Enkele andere soorten leven als parasieten op vissen en andere waterdieren.
Zijn bij de roeipootkreeftjes slechts een deel van alle soorten parasieten geworden, de visluizen (Branchiura) zijn allemaal parasieten. De karperluis zwemt snel en soepel door het water tot ze zich met een zuignap aan een vis hecht, met de kaken de huid van de prooi doorboort en zich dan aan het bloed tegoed doet.
De rankpootkreeftjes zijn vastzittende of parasitaire dieren die hun lichaamsvormen zo sterk hebben aangepast dat ze vaak alleen nog maar in het larvestadium als kreeftachtigen te herkennen zijn. Eendemosselen zitten op een meer of minder lange steel, die door vergroeiing van het prosoma ontstaan is. Het achterlijf wordt door een tweekleppig pantser beschermd. De geveerde poten van de eendemossel dienen voor het naar zich toe waaieren van voedsel. Eendemosselen leven in zee op wrakhout en scheepsrompen, maar ook zoals zeepokken op stenen en pieren. De zeepokken zijn nauw verwant aan de eendemosselen, maar bij hen ontbreekt de steel.
Alle harde voorwerpen in de getijdezones zijn vaak zeer dicht bedekt met zeepokken. Enkele soorten zeepokken hechten zich vaak ook aan zeedieren vast; zo leeft Coronula op de huid van walvissen.