Superfamilies: Chamacea Paardeoesters (Chama), Cardiacea Hartschelpen (Cardium, Callista, Tndacna), Veneracea Venusschelpen (Pitaria, Venus), Mactracea Strandschelpen (Mactra), Tellinacea (Tellina)
Paardeoesters waren in de vroege oudheid in een groot aantal vormen verspreid. De beide kleppen van de schaal zijn ongelijk ontwikkeld. Bij het nu nog levende geslacht Chama zijn de dikke schalen met lange platen en stekels bezet. Hartschelpen hebben een lange vingervormige voet. De mossel drukt de voet in geknikte toestand tegen de bodem, strekt zich plotseling en de mossel springt vooruit. Hartschelpen kunnen op deze wijze meerdere decimeters ver springen.
De tot 200 kg zware doopvontschelp ligt met het slot naar beneden in de grond. Deze gigantische mossel voedt zich alleen met het kleinste planktonorganisme. Tridacna heeft in zijn sluitband een ongekende kracht. Zelfs met een breekijzer is de gesloten, levende reuzemossel bijna niet te openen. De mooie schalen van de venusschelp zijn geliefde verzamelobjecten. De in zachte of zanderige bodem in grote getale voorkomende strandschelpen zijn een belangrijke visvoeding.
In- en uitstroomopeningen van de platschelpen zijn ook, als bij veel andere in de bodem levende mosselen tot lange kokers (siphonen) uitgegroeid. Met de instroomsiphon tast de volledig ingegraven mossel het bodemoppervlak naar voedsel af, dat hij dan opzuigt.