Orde Eulamellibranchiata Onderorde Schizodonta Superfamilie: Unionacea (Anodonta, Margaritana, Unió) Onderorde Heterodonta Superfamilies: Sphaeriacea (Pisidium, Sphaerium), Dreissenacea (Dreissena)
Het grootste aantal van alle mosselsoorten behoort tot de orde Eulamellibranchiata. De kieuwen zijn als typische bladkieuwen ontwikkeld. Twee sluitbanden, die een vast aaneenpersen der schalen mogelijk maken, zijn bij deze schaaldieren in het algemeen tot gelijke sterkte ontwikkeld.
Bij de Anisomyaria is de voorste sluitband meestal gedegenereerd. De Unionacea en Sphaeriacea zijn zoetwaterbewoners. De grote zoetwatermosselen hebben door hun filtercapaciteit betekenis voor het schoonhouden van het water. Zwanenmossels maken bij het kruipen door de bodemmodder schokkende bewegingen, waarmee zij kleine levende wezentjes en voedseldeeltjes omhoogwervelen, die zij dan opzuigen.
In de kieuwen van de vrouwelijke mosselen ontwikkelen zich de eieren in grote aantallen; de dan uitgestoten larven (glochidien) hebben schalen met spitse haken. Bij aanraking door een vis drukken zij deze haken in hun huid en leven daar meerdere weken als parasiet, eer zij op de bodem vallen en zich door opwarrelen van voedsel voeden.
In zuivere, koude beken leeft de parelmossel. Hoewel men hem alleen in kalkarme wateren vindt, wordt zijn schaal erg dik. In vroeger tijd speelde de parelmossel economisch een rol als parelleverancier. Nu is de mossel door veront reiniging van het water zeldzaam geworden. Parels ontstaan doordat met een vreemd lichaam of parasiet een stuk mantelepithelweefsel in het innerlijk van de mantel van de mossel geraakt. Het mantelepithel, dat normaliter door de schaal afgescheiden wordt, maakt daar de parel aan.
Om het ontstaan van parels niet aan het zeldzame toeval over te laten, heeft men in Japan methoden ontwikkeld, om vreemde lichamen met mantelepithelcellen omgeven, in het binnenste van de pareloesters te brengen. Binnen enkele jaren groeien dan „kweekparels“. Zoetwatermosselen leveren zelden waardevolle parels.Terwijl de meeste zoetwatermosselen bodembewoners zijn, hecht de driekantmossel zich met byssusdraden aan stenen en palen vast. Deze mossel was oorspronkelijk in Zuid-Oost Europa woonachtig en heeft zich tijdens de vorige eeuw ver over Europa verspreid. Hij had zich vaak zo sterk vermeerderd, dat in veel wateren alle vaste voorwerpen en hardschalige waterdieren, zoals slakken, mosselen en kreeften door een laag driekantmosselen overdekt waren.
Gewone hoornschalen bedekken vaak de bodem van zeeën, beken en rivieren. Ze zijn tweeslachtig en hebben broedverzorging. De eieren ontwikkelen zich in broedbuidels in de kieuwen. De jonge dieren verlaten het moederdier eerst dan, als zij geslachtsrijp geworden zijn.