Gepubliceerd op 30-05-2019

Karperachtige vissen

betekenis & definitie

Orde Cypriniformes Karperachtige vissen Families: Charicidae Karperzalmen (Pristella, Hyphessobrycon, Hemigrammus, Hasemannia, Copeina, Arnoldichthys, Anoptichthys, Pygocentrus, Myloplus, Corynopoma), Hepsetidae Tijgerzalmen (Hydrocynus), Gasteropelecidae Bijlzalmen (Carnegiella, Gasteropelecus), Prochilodontidae Nachtzalmen (Prochilodus), Anostomidae Kopstaanders (Anostomus, Chilodus), Hemidontidae Pookhoutjes (Nannostomus, Poecilobrycori), Citharinidae (Nannaethiops, Neolebias), Distichodontidae Dubbeltandzalmen (Distichodus).

Het gemeenschappelijk kenmerk van de karperachtige vissen dat alle, bijna 6000 beschreven soorten, van deze aan uiteenlopende vormen zo rijke groep zoetwatervissen bezitten, is het orgaan van Weber, een keten van beentjes die een verbinding vormen tussen zwemblaas en gehoororgaan. Over de betekenis en preciese werking is men het nog niet geheel eens, en het heeft bij verschillende groepen vermoedelijk een verschillende functie. Zo dient het bij sommige groepen voor de versterking van geluiden welke opgevangen zijn, bij andere echter ook voor het vaststellen van de drukverandering in het water. De karperzalmen zijn, bijna allemaal, evenals de zalmen, met een vetvin uitgerust. Doch deze vetvin is geen absoluut kenmerk. Tegenwoordig worden 16 families in een aparte onderorde (Characoidei) geplaatst, hetgeen bewijst hoe ingewikkeld en verwarrend deze orde door zijn vele soorten en vormenrijkdom wel is.

Zelfs volledig blinde soorten, waarbij de ogen totaal ontbreken en zonder pigment, vinden we bij de karperachtige vissen. Deze blinde holenzalm (Anoptichthys jordani) is vooral de laatste tijd beroemd geworden, doordat men er achter is gekomen dat deze blindheid pas van recente datum is. Ook het feit dat hij solitair leeft, hetgeen in tegenstelling is met zijn naaste verwanten die allemaal in scholen leven, heeft bijgedragen in zijn roem.

Onder de karperzalmen vinden we niet alleen kleine en zeer kleine uiterst vreedzame soorten, welke overwegend planten en micro-organismen eten, maar komen we ook de gevaarlijke en zeer beruchte piranha’s tegen.

De tijgerzalmen zijn eveneens enorm rooflustig. Zij jagen vooral in scholen of in groepen op vis. Doordat hun grote natuurlijke vijand, de krokodil bijna uitgeroeid is, wordt daardoor de visstand op de grote Afrikaanse rivieren ernstig bedreigd. Hier zien we dan ook weer duidelijk, welke gevolgen een onbeheerste en ongecontroleerde uitroeiing en jacht ook voor de andere dieren heeft.

De met talrijke soorten op het Zuidamerikaanse continent voorkomende zaagzalmen, waartoe ook de piranha behoort, leven en roven eveneens in troepen. Met hun scherpe gezaagde tanden scheuren ze ook grotere prooidieren, zelfs zoogdieren, in korte tijd tot op het bot toe schoon. Ze leven in hoofdzaak van grotere vissen, maar zoals gezegd zijn ook landdieren en zelfs mensen niet veilig voor hun vraatzucht. Bloed lokt ze van verre aan. Zelfs nuchtere wetenschapsmensen houden de piranha’s voor de gevaarlijkste vissen. Vele op piranha’s gelijkende vissen, maar van een geheel ander gebit voorzien, leven van plantaardige kost.

Vele Zuidamerikaanse karperzalmpjes zijn geliefde aquariumvissen en eigenlijk horen de meeste van de bekende aquariumvissen tot deze groep. Vele soorten, zoals de neontetra en de kardinaaltetra zijn zo populair en veel gevraagd, dat ze regelmatig in grote aantallen worden ingevoerd. Amerikaanse exporteurs hebben daarom al vele jaren op de belangrijkste vangplaatsen speciale verzendstations ingericht. De belangstelling voor bijzondere soorten wordt van tijd tot tijd werkelijk nieuws, zoals destijds bij de ontdekking van de neonvissen in de Peruaanse Amazone. De ontdekker van deze visjes, de Fransman Rabaut, werd met listen belaagd om hem zijn geheim van de vangplaats te ontfutselen. Te meer was de handel fel op deze nieuwe aanwinst, omdat aanvankelijk nakweek in het aquarium niet wilde lukken.

Pas toen bleek, dat de chemische samenstelling van het water van doorslaggevende betekenis was, en de herkomst bekend werd (en daarmee de watersamenstelling), luwde de agitatie langzamerhand. Andere zgn. tetra’s zijn vormen van de callistus-groep, het lichtvisje, en de messingtetra, welke laatste geen vetvin heeft. Het zijn allemaal kleine soorten, meestal aantrekkelijk getekend en zeer bont gekleurd. De meeste soorten zijn vrijleggers, maar bij Corynopoma, de drakenvinzalm, is het mannetje voorzien van lepelvormig verlengde kieuwdeksels, waarmee hij een zaadpakketje in de geslachtsopening van het wijfje brengt. Een zekere vorm van broedzorg treffen we aan bij de spatzalmen. De parende vissen springen na een inleidend liefdesspel samen boven het water uit en kleven de eitjes vast tegen de onderzijde van boven het wateroppervlak uitstekende bladeren (of de dekruit van het aquarium). Na in het water te zijn teruggevallen spat het mannetje met zijn staartvin druppels water tegen het legsel om het nat te houden.

De forelzalm, nauw aan de spatzalm verwant, deponeert de eitjes echter op forellen manier in kuilen of geulen in de bodem.

De tere Nannostomus soorten leven in schoolverband onder de oeverbegroeiing en in zeer dichtbegroeide zijriviertjes en plassen. Ze grazen de planten af naar micro-organismen of staan lange tijd onbeweeglijk volkomen horizontaal in het water tussen de planten. De pookhoutjes of penseelvisjes (Poecilobrycori) zwemmen en staan in het water in tegenstelling tot de afbeelding altijd schuin, met de snuit omhoog. Ze houden zich wat meer tussen de planten schuil. Grootogige vissen, die zich overdag bij de bodem schuil houden, zijn de nachtzalmen; pas in de schemering gaan ze in open water op voedsel uit.

De bijlzalmen zijn werkelijk vliegende vissen, die zich na een aanloop aan de waterspiegel meters ver in scheervlucht door de lucht kunnen bewegen. Ze doen dit als ze worden opgeschrikt en om aan vijanden te ontkomen. Als insekteneters houden ze zich aan de oppervlakte op (Camegiella) of zwemmen in zilverkleurige schooltjes dicht onder de oppervlakte rond (Gasteropelecus). Het is nog niet gelukt ze in gevangenschap tot voortplanting te brengen; van de paring weten we overigens nog niets.

De kopstaander zwemt en staat steeds met de kop omlaag. Al deze soorten hebben een eindstandige tot bovenstandige mond. Hetzelfde geldt voor de gevlekte-kopstaander en de Anostomus soorten. De kleinste plantaardige en dierlijke organismen zijn hun hoofdvoedsel. Als het nodig is om bv. de onderkant van een blad of een steen af te grazen keren ze zich zonder moeite op de rug en gaan rustig hun gang.

Met een verspreiding uitsluitend in tropisch Zuid-Amerika en tropisch Afrika, biedt de groep karperzalmen volop aanleiding tot speculaties over herkomst en verspreidingsroutes. Hoewel fossiele characiden onbekend zijn, doet de recente verspreiding vermoeden, dat Afrika en Zuid-Amerika in subrecente tijden op een of andere manier rechtstreeks verbonden zijn geweest. De oude theorie van Wegner over het verschuiven der continenten is meermalen van stal gehaald om deze verspreiding te verklaren. Tegenover de enorme soortenrijkdom aan characiden in Z.-Amerika staat een betrekkelijk gering aantal in Afrika.

Neolebias ansorgei is een kleine gedrongen soort uit de onderste waterlagen. De Nannaethiops soorten houden zich meer in de middelste lagen op en vertonen veel overeenkomst met hun Amerikaanse neven.

Evenals de juist genoemde geslachten is ook de roodoogzalm, Arnoldichthys, een geliefde aquariumvis, afkomstig uit het stroomgebied van de Niger.

De zesbandzalm is een schitterende kleurrijke vis die zich in het aquarium echter als vrij onverdraagzaam heeft getoond.

< >