Onderfamilie: Cardinalinae Kardinalen (Cardinalis, Gubernatrix, Guiraca, Paroaria, Passerina, Pheucticus, Pyrrhuloxia, Saltator)
De kardinalen zijn gorzen van de Nieuwe Wereld, die gekenmerkt worden door een kegelvormige snavel en een meestal bontgekleurd verenkleed. Met hun lange, krachtige poten hippen ze veel op de grond rond. Enkele soorten hebben een opvallende kuif, zoals de volgende 4 soorten. De rode-kardinaal komt wijdverbreid voor en men ziet hem overal op struiken en heggen, bij voorkeur bij menselijke woningen, waar hij zich vaak zeer mak gedraagt. Hij verschijnt ’s winters vaak op de voedertafel en hij is zeer geliefd om zijn melodieuze, fluitende zang. De kuifkardinaal zingt net zo fraai, maar gedraagt zich veel schuwer.
De roodkopkardinaal leeft in de struiken langs oevers van rivieren en de groene-kardinaal bewoont meer open gebieden met verspreide struiken, waar hij zich als een gors gedraagt. De roodborstkardinaal heeft geen kuif. Hij leeft in bossen, liefst in de buurt van water, maar ook in parken en tuinen. Hij is een uitstekende zanger. De blauwe-bisschop vinden we op soortgelijke plaatsen, maar hij zingt graag vanaf telegraafdraden. De grote-saltator vinden we zowel in dicht bergwoud als in struiken in het laagland, waar hij zich weinig schuw gedraagt. Tenslotte is er een groepje zeer bont gekleurde soorten, zoals de nonpareilvink en de lazulivink, die te vinden zijn langs wegranden, in struiken langs akkers en in tuinen.