Gepubliceerd op 30-05-2019

IJsvogels

betekenis & definitie

Orde Coraciiformes Scharrelvogels Familie: Alcedinidae IJsvogels Onderfamilies: Alcedininae Visijsvogels (Alcedo, Ceryle, Ceyx, Chloroceryle, Ispidina, Megacerylë), Daceloninae Bosijsvogels (Dacelo, Halcyon, Pelargopsis, Tanysipterd)

De scharrelvogels kunnen worden onderverdeeld in 7 zeer verschillende vogelfamilies, die slechts weinig gemeenschappelijke kenmerken bezitten. Het zijn overwegend bontgekleurde bewoners van de tropen en subtropen, waarvan de meeste in het oosten van de Oude Wereld leven. Slechts betrekkelijk weinig soorten komen in Amerika voor. De ijsvogels hebben een gedrongen lichaam, een korte hals en een grote kop met een lange spitse snavel, en verder korte poten met kleine tenen, waarvan de voorste drie gedeeltelijk vergroeid zijn. De meeste van de 84 soorten hebben oplichtende helder groene of blauwe metaalglanzen, enkele hebben opvallende vlekken of banden. Slechts enkele soorten zijn onopvallend gekleurd.

Ze jagen stootduikend vanaf een vaste uitkijkpost, of klapwiekend („biddend“) om zich dan te laten vallen. Hun prooi bestaat uit kleine vissen en insekten bij de visijsvogels en kreeftjes, amfibiën, reptielen en jonge vogels bij de bosijsvogels. Tot de eerste groep behoort de bij ons voorkomende ijsvogel, die vroeger algemeen voorkwam langs beken en bij visvijvers, maar die nu door de voortschrijdende watervervuiling bij ons nagenoeg verdwenen is. Vroeger werden ze bij visvijvers streng vervolgd, hoewel ze in werkelijkheid waarschijnlijk slechts weinig schade aanrichtten. De ijsvogel graaft zijn nesthol in steile zandoevers van beken, waar hij vaak op een overhangende tak in het water naar prooien zit te loeren. Hij bezet een groot territorium en gedraagt zich tegenover soortgenoten zeer onverdraagzaam.

Een kleine soort, de dwergijsvogel, leeft vaak ver van het water. Hij jaagt op insekten tussen het gras, op dezelfde manier stootduikend als zijn verwanten vis vangen. De bandijsvogel, de bonte-ijsvogel en de texaanse-stootvisser vallen op door een lange staart. Zij vissen vaker biddend dan vanaf een zitplaats en zij leven meer in groepsverband dan de eerder genoemde soorten. Zij vor-men een overgang naar de bosijsvogels. Deze zijn groter en minder aan water gebonden, en ze hebben een plattere, bredere snavel.

De ooievaarsnavel leeft in mangroves en langs beboste rivieroevers. De senegalese-ijsvogel leeft in allerlei soorten bos, vaak ver van het water.

< >