Orde Clupeiformes Haringachtigen Families: Clupeidae Haringen (Clupea, Sardina, A losa), Engraulidae Ansjovisachtigen (Engraulis), Chirocentridae Wolfsharingen (Chirocentrus)
Alle haringachtigen hebben eenzelfde lichaamsbouw, langgerekt, zijdelings afgeplat. De meeste van de ongeveer 160 soorten zijn bewoners van tropische zeeën, in het bijzonder van de westelijke Grote Oceaan. Er komen ook haringachtigen voor in zoetwater, hoewel het merendeel toch typische zeevissen zijn. De betrekkelijk weinig soorten, die echter massaal voorkomen, vormen op het noordelijk halfrond de belangrijkste consumptievissen.
De Atlantische haring heeft deze groep niet alleen zijn naam gegeven, maar mag ook terecht de „zegen der zee“ voor de mens genoemd worden. In de Westeuropese wateren wordt jaarlijks ongeveer 3 miljoen ton haring gevangen. Het is een scholenvis, die zowel onder als ver buiten de kust voorkomt.
Er worden verschillende rassen onderscheiden, die zowel een eigen voedseltrek als paartrek kennen. Ze voeden zich in hoofdzaak met plankton. De paaiplaatsen liggen, afhankelijk van het ras in ondiep water of op diepten tussen 100 en 200 m. De larven worden door de zeestromen meegevoerd. Van economische betekenis zijn verder nog de sprot, als bewoners van de kustwateren, en vooral ook de sardien, in de gematigde en subtropische kustwateren.
Een opmerkelijke groep haringen vormen de zo genoemde kaspische-pontische haringen, welke voorkomen in de Zwarte Zee, de Kaspische Zee en de Zee van Asow. Het opmerkelijke aan de kaspisch-pontische haringen is, dat er duidelijk twee vormen te onderscheiden zijn, nl. trekharingen en zuivere zeebewonende haringen. Zo trekt bv. de kaspischeharing de benedenloop van de Wolga op.
Er worden ongeveer een twintigtal soorten en rassen onderscheiden, welke allemaal van grote economische betekenis zijn. Deze haringen worden meestal afzonderlijk in het geslacht Alosa geplaatst en dan samengevat in een apart ondergeslacht Caspialosa. Bij ons is Alosa met twee soorten vertegenwoordigd, de elft en de fint, beide trekkers. De elft trekt de rivieren tot in de bovenlopen op, terwijl de minder belangrijke fint zijn paaiplaatsen in de benedenloop van de rivieren heeft. Hij wordt echter ook wel in bergstromen aangetroffen.
De ansjovissen zijn typische bewoners van tropische zeeën. Ze zijn door de verkorte onderkaak duidelijk van de andere haringachtigen te onderscheiden. Veel soorten, waaronder de noorse-ansjovis, hebben economische betekenis.
De wolfsharing, een grote zeer langgerekte haring, in tegenstelling tot de andere planktonetende haringen, is een uitgesproken rover; hij bewoont warme zeeën. Hij heeft goed ontwikkelde tanden en een messcherpe buikpartij. Anatomisch is de aanwezigheid van een spiraaldarm interessant, een structuur die we kennen van haaien en steuren.