Onderfamilie: Anserinae Gansachtigen Geslachtengroep: Anserini Ganzen (Anser, Branta, Coscoroba, Cygnus)
Zwanen zijn gansachtigen met een lange hals. Ze broeden bij wateren in het binnenland en trekken na de broedtijd vaak naar de zeekust. Hun voedsel bestaat grotendeels uit waterplanten. Daarnaast eten ze verschillende soorten kleine waterdieren. Ze halen ze uit het water, zo diep als hun hals lang is, want ze kunnen niet duiken. Daardoor komt het dat ze bij voorkeur op meren leven met ondiepe oever-zones en een dichte vegetatie.
Ze komen slechts zelden aan land. Mannetje en wijfje bouwen gezamenlijk een kolossaal nest en het mannetje verdedigt energiek het broedterritorium. Vele zwanen kunnen volle, trompetachtige geluiden voortbrengen, dankzij een sterk verlengde, in het borstbeen opgekrulde luchtpijp, waardoor resonantie optreedt. Als „zwanezang“ bij stervende zwanen heeft deze eigenschap zich een plaats in kunst en literatuur verworven. De trompetzwaan, die lange tijd met uitsterven werd bedreigd, heeft de luidste roep. De wilde-zwaan heeft een schelle, hoge roep, die hij vaak tegen de avond in groepsverband laat horen.
Bij ons komt hij als wintergast langs de kust en op het IJsselmeer voor. De kleine-zwaan, waarvan de Amerikaanse vorm fluitzwaan heet, is eveneens een soort met een toeterende roep en een vrijwel recht gehouden hals. De knobbelzwaan neemt als typische cultuurvogel overal in aantal toe. Omdat deze soort in vroeger eeuwen beschermd werd als jacht- en sierwild, kunnen we hem nu overal in halfwilde staat aantreffen, vooral in Engeland. Tegen vijanden en rivalen laat een knobbelzwaan zijn karakteristieke imponeerhouding zien, waarbij de vleugels als bolle zeilen overeind gezet worden en de hals, die door opgezette veren tweemaal zo dik is als anders, naar achteren wordt gebogen. Indringers worden met luid gesis en krachtige vleugelslagen uit het territorium verdreven.
De zwarthalszwaan en de zwartezwaan zijn opvallend gekleurde verwanten. De eerste heeft een tamelijk korte hals, de tweede juist een heel lange. De zwarte-zwaan draagt vaak zijn vleugels in een gewelfde houding. De coscoroba lijkt in uiterlijk meer op de hoorneenden. Tot de echte ganzen worden 15 soorten eendachtigen gerekend, waarvan er hier 12 zijn afgebeeld. Het zijn vogels die zich evengoed op het land als in het water kunnen voortbewegen.
Ze zoeken hun voedsel op weilanden en akkers, waar ze grassen en andere planten uitrukken. Buiten de broedtijd vormen ze vaak grote troepen. Ze slapen ’s nachts graag op open water. De soorten van het geslacht Anseri vliegen in schuine linie of V-formatie, waarbij ze ver dragende, nasale gezelligheidsgeluiden laten horen. Ze zijn vaak luidruchtig, mannetje en wijfje zijn gelijk gekleurd en ze kennen eeuwige paartrouw. Ze broeden liefst op eilandjes of in ondoordringbare moerassen, soms in kolonies.
De meeste ganzen zijn trekvogels en vooral die uit de arctische streken van Europa, Azië en Noord-Amerika kunnen enorme afstanden afleggen. Zo trekt de sneeuwgans van Siberië over Alaska tot Californië en de rotgans trekt uit de poolstreken tot Zuid-Europa. De bekendste soort is de grauwegans, die bij ons als broedvogel verdwenen is, maar nog wel overzomert. Uit deze soort kweekte men in de oudheid reeds tamme ganzen, die we tegenwoordig nog in allerlei variëteiten aantreffen, vooral in Oosten Zuidoost-Europa. De wilde grauwe-gans legt 4-8 eieren. Beide ouders zorgen voor de jongen, waarbij ze een groot aantal verschillende geluiden gebruiken om hun stemming of een bepaald voornemen uit te drukken.
Zo vormt de familie een hechte gemeenschap, die ook als de jongen kunnen vliegen nog lang bijeen blijft. Een nauwe verwant is de kolgans, die in het hoge noorden op de boomloze toendra op eilandjes in rivieren of in open moerassen broedt. Hij verschijnt geregeld aan de Oostzeekusten en pleistert in enorme aantallen in Friesland en langs de Zeeuwse wateren. De rietgans onderscheidt zich van de grauwe-gans door zijn donkere verenkleed. Hij trekt uit zijn noordelijke broedgebieden tot in Midden- en Zuid-Europa en houdt zich zowel aan de kust als in het binnenland op. Grote overwinteringsgebieden zijn de monding van de Severn in Engeland, het Nederlands-Duitse waddengebied en de Mecklenburgse meren.
Hij is minder luidruchtig dan de grauwe gans. De zwaangans valt op door zijn lange snavel, die aan die van een zwaan doet denken. In het Verre Oosten ontstond uit deze soort een bekende kweekvorm, de knobbelgans, die vooral in Amerika veel gehouden wordt. De slanke indische-gans broedt langs meren in het binnenland van Azië en overwintert in India. Bij de sneeuwgans kunnen we zowel zuiver witte, als blauwgrijze vogels aantreffen. Deze hebben wel een witte kop en worden wel blauwe-sneeuwgans genoemd.
Een zeldzame verschijning in onze dierentuinen is de prachtige gekleurde keizergans. Een aparte groep vormen de kleine ganzen van het geslacht Branta. Zij hebben een sierlijke zwarte snavel. Hiertoe behoren onder andere de opvallend gekleurde roodhalsgans, die vanuit Siberië massaal aan de Zwarte Zee overwintert en de hawaiigans of néné, die vrijwel uitgeroeid was, maar door kweken kunstmatig in stand is gehouden in enkele die-rentuinen. Vooral de dierenschilder Peter Scott heeft zich hiervoor ingespannen. De canadese-gans is de talrijkste ganzesoort van Noord-Amerika.
Hij werd uitgezet in Engeland, Zweden en Nieuw-Zeeland. Ook wordt hij net als de grauwe-gans veel als huisdier gehouden. De kleinere rotganzen en brandganzen broeden in het hoge noorden en komen in de winter vaak in troepen van vele duizenden voor langs de kusten van Nederland, Duitsland, Engeland en Noord-Frankrijk.