Teelt niet oud. Het eerst in 1890 (Nederland 1266 ha), maar door slechte prijzen van andere landbouwprodukten snel toegenomen.
Van 1890-1900 gemiddeld 1964 ha (Nederland 36419 ha). Het maximum tussen 1920-25.
Na 1925 neemt S.teelt af. Tussen 1921-30 gemiddeld 3855 ha (Nederland 64649 ha).
In 1956 1897 ha (Nederland 69080 ha), waarvan 1677 ha in kleibouwstreek (Leeuwarderadeel 110 ha, Wonseradeel 387 ha, Gaasterland 65 ha). In kleibouwstreek nemen S. ca. 9 pct. van het bouwland in.
In Frl. nog geen bietmoeheid. Deze ziekte, veroorzaakt door bietcystenaaltje, meer in Z.-Nederland.Zeer verbreid waren de rassen Kuhn P, Hilleshög Standaard en Kleinwanzleben E. Kuhn P heeft zich in Frl. lang gehandhaafd (vroegrijpend, hoog suikergehalte!. Ook Maribo N en Hilleshög R komen voor. De laatste jaren gaat men over op polyploïdebieterassen met hogere opbrengst. De S.-opbrengst is in Frl. gemiddeld 4000043 000 kg (5-10 t lager dan de opbrengst in het zuiden).
S. worden verwerkt in twee Groningse fabrieken: de Fr. Gron.Coöp. Beetwortelsuikerfabriek G.A. (1916) enN.V. Ned. Beetwortelsuikerfabriek te Vierverlaten (1896). Van 1921-40 had men een gezamenlijke fabriek te Franeker. Door de afneming van de opp. .S'. heeft deze fabriek zich niet kunnen handhaven. S. worden meestal in vlakland gezaaid. Te Berlikum ruggenbouw. zie Voederbieten.