geschiedschrijver (Lwd. 15.6. 1527-Keulen 23.1.1597). Na studie te Leuven en een kort verblijf te Lwd. (1553) hoogl. in de oude talen te Erfurt.
Op aanbeveling van J. Hopperus secretaris en bibliothecaris van Granvelle (1562).
Een verblijf in Frl. benut hij (1567-70) om historische gegevens en documenten te verzamelen. Van 1577 t°t zijn dood hoogl. te Keulen.Zijn werk is veelzijdig en omvangrijk; door bemoeiingen met de Fr. geschiedenis maakt hij blijvende naam: Ged. Staten van Frl.benoemen hem tot lands geschiedschrijver (1590). Hij tracht de kroniek van Ocko Scharlensis wetenschappelijk te funderen; mede hierdoor krijgt de zgn. apocriefe geschiedschrijving meer aanhang dan goed is voor de juiste interpretatie van het Fr. verleden.
Wrk.: De Frisiorum antiquitate et origine libri tres (Col.Agripp. 1590; 21698); De scriptoribus Frisiae, decades xvi et semis (Coll. Agripp. 1593; 1699).
Zie: E. H. Waterbolk, Twee eeuwen Fr. geschiedschrijving (Groningen 1952).