Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

NOORDWOLDE , dorp

betekenis & definitie

(Fr.: Noardwâlde, woud-naam). Dorp (4288 inw.) in Weststellingwerf.

Tweede centrum der gem., met buurschappen Zandduinen, Molenburen, Buitenburen. Oude veenkolonie (Oosteren Westerveld) en boerendorp.

Herv. kerk. Zeer veel onkerkelijken.

Vier openb. scholen, kleuterschool, rietvlecht- en nijverheidsschool, avondtekenschool, landbouwhuishoudschool. Taal overwegend Stellingwerfs en Hollands.

Veel immigratie uit Frederiksoord. Ruilverkaveling.

Rietvlecht(rotan-) en textielindustrie. Buurthuis.Agrarisch Saneringsplan-Noordwolde. Het gemeentebestuur van Weststellingwerf nam 1953 het initiatief tot dit plan. Aanleiding waren de vele agrarische bedrijfjes met te veel werkkrachten, het te kleine areaal cultuurgrond en de te geringe inkomens. Doel was, de bevolking van de zgn. Velden van N. op maatschappelijk hoger niveau te brengen.

Het totale te saneren opp. was ca. 1200 ha. Hier woonden 580 grondgebruikers, waarvan 199 zuivere agrariërs, 141 landbouwers met nietagrarisch nevenberoep en 240 niet-agrariërs. Van deze 580 bedrijfjes zijn: 14 groter dan 10 ha, 36 6-10 ha, 51 4-6 ha en 479 kleiner dan 4 ha. Een aantal grondgebruikers werd geanimeerd om vrijwillig naar de dorpskern te verhuizen en in de industrie te gaan werken. De Stichting Beheer Landbouwgronden (S.B.L.) kocht tegen gebruikswaardeprijs de vrijkomende grond en gebouwen. Met deze grond werden de andere bedrijfjes vergroot. Bij agrarische saneringsplannen vragen drie produktiefactoren de aandacht:

a. de externe: bijv. ruilverkaveling, ontsluiting, waterbeheersing, verbetering van de grond, bedrijfsgrootte;
b. de interne: bijv. teeltplan, gewassenkeuze, bemesting, detailwaterhuishouding, verbetering van de grond, bedrijfsgebouwen;
c. de sociaal-mentale: bijv. geschooldheid, vooruitstrevendheid, geestelijk leven, gebruiken, tradities. Eerstgenoemde omstandigheden vragen aandacht van cultuurtechnische, waterstaatkundige en planologische diensten, de tweede groep van de Rijkslandbouwvoorlichtingsdienst en de boerenorganisaties, de derde van alle groepen en groeperingen in de samenleving die verantwoordelijkheid dragen voor de ontwikkeling van hun gemeenschap.

Naast de uitrusting van de boer met stoffelijke produktiemiddelen is de kwaliteit van de mens, die deze middelen beheersen moet, van belang. Hier moet de agrariscli-sociale voorlichting helpen wat betreft: a. afvloeiing (beroepen-en beroepskeuze-voorlichting, voorlichting over migratie en emigratie);

b. consequenties van de vererving (voorlichting omtrent versnippering van gronden);
c. kredietvoorzieningen en -faciliteiten;
d. consequenties van inwoning (jonge gezinnen bij de ouders);
e. besteding i.v.m. eventuele hogere bedrijfsinkomens;
f. woonbeschaving (doelmatig gebruik van woning, gas, elektriciteit, water); g. functie en positie van de landarbeider. Het maatschappelijk werk treedt op om de mens, de groep en de samenleving te helpen bij de aanpassing aan alles wat anders is dan vroeger. Middelen hierbij zijn o.a.: dorpshuizen, gespreksgroepen, clubwerk. Voor sociaal-culturele opbouw dient het maatschappelijk opbouwwerk hand in hand te gaan met activiteiten van culturele organen.

Zie: Diakonia (jan. 1955); Landbouwkundig Ts. (febr. 1955); Jaarverslag 1955 van de Centrale Cultuurtechnische Commissie, Cultuurtechnische dienst e.a.; J. de Koning, Rapport betreffende de achtergronden van het sociaal-cultureel vormingswerk in N.; Sociale onderzoekingen in Frl., nr. 4; Stichting Frl. voorMaatsch. Werk: Rapport agrarische sanering en maatschappelijk leven; Leeuw. Cour. (30.3. 1957).

< >