Bekervormige, meestal bronzen klankvoorwerpen, die vanwege de luide klank en de specifieke klankkleur gebruikt worden als signaalinstrument. Klok als aanduiding van een uurwerk is een afgeleide betekenis van het woord.
Uit China en het Middenoosten bereikten de klokkengietkunst en het klokgebruik via Italië Noordwest-Europa. Werden klokken aanvankelijk door monniken gegoten, vanaf de 13de tot in de 17de eeuw werden klokkengieters van ver gehaald, of maakte men van rondtrekkende gieters gebruik om ter plaatse de klokvormen te maken en het vloeibaar gemaakte brons (1100 oC) te gieten. De oudste gegevens over klokgebruik in Nederland dateren uit de 12de eeuw, in de provincie Groningen uit de 13de eeuw. De oudste gedateerde Groninger klok is in 1300 gegoten (Stedum), terwijl de oudste klokken voorzien van een gietersnaam dateren uit het eind van de 14de eeuw (Seghebodus, Albertus, Harmannus). Op het eind van de Middeleeuwen waren voor Groningen twee klokkengietersbedrijven, waar ook geschut, vijzels, doopvonten enz. gegoten werden, van groot belang: dat in Bremen van Ghert Klinghe en zijn leerlingen (van 1433 tot 1516) en in Kampen het atelier van Geryt van Wou en o.a. zijn zoon Geert II van Wou (van 1480 tot 1544). In de 16de en 17de eeuw waren het vaak uit Lotharingen afkomstige, rondtrekkende klokkengieters die in de behoefte aan klokken voorzagen, zoals François Simon, André Aubertin, Nicolas Rovier en Carolus Spronneaux.
Ook de familie Fremy en de gebroeders Hemony kwamen uit Lotharingen. De laatsten maakten naam door hun perfect gestemde beiaardklokken. In de stad Groningen waren in de 17de en 18de eeuw ook klokkenen geschutgieters gevestigd, zoals Nicolaes Sickmans, Willem Jacobs de Fry, Jan Crans en Johannes Borchhardt. In 1789 stichtte Andries Heeres van Bergen een klokkengieterij in Midwolda. Dit bedrijf, samen met de vestiging in Heiligerlee (sedert 1862), bepaalde tot 1980 de klokkenproductie in Groningen. Sinds 1997 is in Beerta de Klokkengieterij Reiderland gevestigd (Laudy en Pompstra v.o.f.). In Nederland zijn daarnaast nog twee grote gieterijen werkzaam: Koninklijke Klokkengieterij Petit & Fritsen B.V. te Aarle-Rixtel (sinds 1660) en Koninklijke Eijsbouts (anno 1872) te Asten.Een klok kan met een slaghamer (uitwendig) of met een klepel (inwendig) tot klinken worden gebracht. Een slaghamer wordt door een uurwerk of door een automatisch speelwerk bediend, terwijl een klepel in actie komt bij het luiden van een klok of bij het handspel in een carillon. Bij het luiden raakt de klepel de wand van een klok, die zodanig is opgehangen dat ze met behulp van een touw of een elektrische installatie heen en weer kan schommelen. Als klepels via een mechaniek aan een stokkenklavier zijn verbonden, kan een beiaardier het klokkenspel, beiaard of carillon geheten, als een muziekinstrument bespelen.
Naar gelang gewoonten en afspraken werden en worden klokken gebruikt voor het aanduiden van tijd en tijdingen. Het gebruik van klokken in een met de hand bespeeld muziekinstrument is van Nederlandse origine en stamt uit het eind van de 15de eeuw. Het beieren (van één punt uit trekken van aan klepels van verschillende klokken gebonden touwen in ritmische figuren) is vooral in Rusland algemeen geworden. Ter bevordering van hun communicatieve functie werden klokken steeds hoog gesitueerd: in of aan kerktorens, in klokkenstoelen of -torens, in dakruiters op hoge gebouwen enz.
Hoewel vaak slecht zichtbaar en toegankelijk, en daardoor soms ondergewaardeerd, zijn klokken als dragers van teksten en afbeeldingen van groot cultuurhistorisch belang. De duurzaamheid van brons verbindt niet alleen vele generaties met eenzelfde klokkenklank maar biedt ook de mogelijkheid de klok te voorzien van teksten en figuren. De benodigde letters en figuren worden in een houten plankje uitgesneden, in was overgenomen en op de klokvorm aangebracht. De spiegelbeeldige afdruk daarvan in de buitenmantel van de gietvorm verschijnt na het gieten van het brons op de buitenkant van de klok. De oudste teksten, meestal in een tekstband aangebracht, betreffen vaak (een aanduiding van) de naam van de klokkengieter en het gietjaar. Later werden ook zinspreuken (vaak op rijm) zoals wijding aan patroonheiligen, aanduiding van de functie van de klok, enz. en namen van schenkers of opdrachtgevers in rand- en opschriften aangebracht.
Tevens komt een verscheidenheid aan figuren voor. Bij de oudste klokken zijn dat sierringen of eenvoudige, omlopende en zich herhalende lijn- of krulornamenten. Met de verfijning van de gietkunst kwamen afbeeldingen van heiligen, pelgrimstekens, stads- en familiewapens, gietersmerken, etc. op de klokkenwand voor, veelal kenmerkend voor de tijd, de streek en de betreffende gieter.
Hoewel klokken doorgaans over een grote duurzaamheid beschikken, is hun huidige plaats vaak niet de oorspronkelijke. Vele, ook Groninger, klokken zijn door torenafbraak, vervanging door nieuwe klokken, verkoop of ruiling op drift geraakt. Hun kwetsbaarheid komt met name in oorlogstijd naar voren. De acute behoefte aan metalen betekende vaak een te vroeg einde voor vele klokken. Verscheidene voorvallen van vijandelijke klokkenroof uit het verleden, o.a. uit de Tachtigjarige Oorlog, zijn bekend, maar ook in WOII zijn vele tientallen klokken uit torens in de provincie Groningen verwijderd, afgevoerd en vervolgens versmolten. Na de oorlog keerde een aantal terug; daaronder ca. twintig die als alarmklok in Drenthe en Overijssel hadden gediend. De verdwenen klokken zijn bijna alle vervangen door nieuwe exemplaren.
Een actuele inventarisatie van het Groninger klokkenbezit is in voorbereiding (1999) en zal na voltooiing als publicatie van de Stichting Oude Groninger Kerken verschijnen.
[Rots]
Lit.: A. Lehr, Van paardebel tot speelklok. De geschiedenis van de klokgietkunst in de Lage Landen (Zaltbommel 1981); A. Pathuis en M. A. de Visser, Beredeneerde lijst van torenklokken in de provincie Groningen (Groningen 1945); A. Pathuis, ‘Groninger Torenklokken', Publicaties Stichting Oude Groninger Kerken 17 (1977) 119-148 en 19 (1978) 175-222; H.
J. van Nieuwenhoven, Klokkenvordering 1942-1943 (Zeist en Houten 1996); H.G. de Olde en A. Pathuis, ‘De kerk en de klok’, in: P.Th.F.M. Boekholt en J. van der Kooi (red.), Spiegel van Groningen. Over de schoolmeesterrapporten van 1828 (Assen 1996) 212-237.