Nieuwe Groninger Encyclopedie

P. Brood, A.H. Huussen en J. van der Kooi (1999)

Gepubliceerd op 20-09-2021

Gemeentebestuur

betekenis & definitie

Bestuur van de gemeente als kleinste eenheid van territoriaal openbaar bestuur. Sinds de Gemeentewet van 1851 bestaat het bestuur uit de raad, een burgemeester en een aantal wethouders.

Aan het hoofd van de gemeente staat de gemeenteraad, door en uit de ingezetenen van de gemeente gekozen. De burgemeester is voorzitter van de raad, terwijl het dagelijks bestuur berust bij het college van burgemeester en wethouders. De gemeentelijke organisatie vóór 1851 was gebaseerd op provinciale reglementen voor het bestuur in de steden en op het platteland uit de jaren 1815-1825 (zie onder gemeente).De autonome taak van de gemeente wordt in het algemeen door de raad uitgeoefend, de medebewindstaak (medewerking aan uitvoering van rijks- en provinciale regelingen) door het college. Ter voorbereiding van raadsbesluiten en ter advisering en bijstand van burgemeester en wethouders werden raadscommissies ingesteld. Vooral van de adviescommissies is een grote variëteit tot stand gekomen. Zo kende Groningen een veencommissie en een poldercommissie, die burgemeester en wethouders bijstonden in het toezicht op beheer en onderhoud van buiten de gemeente gelegen eigendommen en werken.

In de 19de eeuw kregen de meeste gemeenten commissies voor de gemeentereiniging, volkshuisvesting, waterleiding, armenzorg en openbare werken. In de 20ste eeuw nam de invloed van de raadscommissies sterk toe; gemeentelijke diensten en bedrijven hadden vaak rechtstreeks te maken met de betreffende raadscommissie.

De in de wet genoemde gemeenteambtenaren waren de secretaris en de ontvanger. De secretaris is de gemeenteraad en het college behulpzaam in alles wat het gemeentebestuur aangaat, de ontvanger was belast met de invordering van alle inkomsten en de betalingen uit de gemeentekas. De taken van de secretarie waren voor een deel verbonden met de vergaderingen van burgemeester en wethouders (voorbereiding van vergaderingen, behandeling van correspondentie, tenuitvoerlegging van besluiten), voor een deel structurele taken als armenzorg, burgerlijke stand, militaire zaken en onderwijs. De grootte van de secretarie varieerde sterk. In Groningen waren er in 1815 twee secretarissen en vijf klerken. In 1855 moest al een organisatie met drie bureaus ingevoerd worden: de algemene secretarie, burgerlijke stand en armwezen.

Geleidelijk aan groeide de secretarie met de toename van taken; vooral armenzorg, onderwijs en volkshuisvesting droegen daartoe bij. In 1914 bijv. had Groningen zes afdelingen (Algemene Zaken, Militie, Financiën en Pensioenen, Onderwijs, Belastingen, Burgerlijke Stand en Bevolking), terwijl de secretarie zo’n dertig commiezen en klerken telde. Daarentegen was de secretarie ten plattenlande zeer bescheiden. De meeste gemeenten hadden naast de secretaris (die meestal tegelijk burgemeester was) vaak niet meer ambtenaren dan de ontvanger, een bode, een klerk en een gemeenteopzichter. Gemeentelijke taken waren verder de handhaving van de openbare orde (politie), waarvoor in de steden een korps gemeentelijke veldwachters ter beschikking was en op het platteland de rijksveldwacht, en de brandbestrijding. De brandweer bestond overigens vrijwel overal uit vrijwilligers. Groningen kreeg in 1884 een beroepsbrandweer.

De groei van de gemeentelijke taken en de daarvoor noodzakelijke organisatie zette in de 20ste eeuw door. Door samenwerkingsvormen, zoals op basis van de Wet gemeenschappelijke regelingen, trachtten de gemeenten kosten te besparen en de efficiency te verhogen. Ook de oprichting van streekraden had dit oogmerk.

< >