Direct na de oorlog waren er twee taken: het opvullen van de door oorlogshandelingen gevallen gaten en het bestrijden van de woningnood door zo snel mogelijk veel woningen te bouwen. De wederopbouwarchitectuur is voor een belangrijk deel gebaseerd op de functionalistische architectuur.
Bij de woningbouw was verkaveling en typologie geheel op de kwantiteit gericht: lange rechte straten met aan weerszijden bebouwing, hoofdzakelijk portieketagebouw. Opvallend in Groningen is dat er al vroeg, vanaf 1950, een geïndustrialiseerd bouwsysteem, het systeem Rottinghuis, in grote aantallen werd toegepast. Tussen 1949 en 1969 werden er in Groningen 3881 woningen mee gebouwd, het gros ontworpen door het bureau van F. Klein. In de provincie was vooral J. Martini actief.
Andere in de wederopbouw werkzame architecten waren K.G. Olsmeijer, H.J. van Wissen, Nijhuis & Reker (P.L. de Vrieze), E. Reitsma en zoon en D. Broos. In de Groninger binnenstad is veel wederopbouwarchitectuur te vinden, met name rond de Grote Markt.De jaren ’60 stonden in het teken van schaalvergroting en kwantitatieve groei. De nadruk werd gelegd op seriematige bouw met een heldere structuur en een efficiënte opbouw. Een opzet met horizontale vensterstroken en steenachtige borstweringen is in Groningen veelvuldig te zien. Voorbeelden hiervan zijn het verzorgingsflat De Wijert (1961) en de Technische School Sybrandus Stratingh (1963) van F. Klein, het kantoorgebouw op de hoek Oude Boteringestraat/Rode Weeshuisstraat (1965-68) van C.H. Bekink en het Diaconessenhuis (1950-1965), van J.P.
Kloos. Grote massieve hoogbouwcomplexen verrezen: de vier identieke rijkskantoren op de Kempkensberg (1969-81) van Olsmeijer, Bekink e.a., en het WSN-gebouw op het universiteitsterrein Paddepoel (1963-71) van Arend van Linge.
Tegen deze wijze van bouwen ontstond aan het eind van de jaren ’60 verzet. Men zette zich af tegen de saaiheid en uniformiteit en het ontbreken van de menselijke maat. De discussie over kwaliteit werd aangezwengeld, vooral door het aantreden van nieuwe politici. Hoogbouw in de woningbouw werd grotendeels afgeschaft, daarvoor in de plaats kwam kleinschalige architectuur, waarbij herbergzaamheid, geborgenheid en ontmoeting een belangrijke rol spelen. In Groningen werden op structuralistische grondslag de wijken Beijum en Lewenborg gerealiseerd. Ook Piet Bloms gebouw voor Academie Minerva (1976-84) getuigt van die mentaliteit.
De reactie op deze kleinschaligheid ontpopte zich in de loop van de jaren ’80 als een verlangen naar nieuwe stedelijkheid, die in Groningen leidde tot een stevige koersverandering in het architectonische beleid en daarmee tot een heel ander stedelijk beeld. Was Max van den Berg nog de stad-Groninger wethouder van de stadsvernieuwing, onder zijn opvolger Ypke Gietema maakte Groningen naam als architectuurstad. Het deelplan van Mecanoo/Roelf Steenhuis voor de nieuwe stad-Groninger woonwijk Hoornse Meer (1986-1990) kreeg met zijn stroken woningen en ‘urban villas’ in een frisse bepleistering en modernistische vormgeving al snel een voorbeeldfunctie. Andere opmerkelijke projecten uit de tweede helft van de jaren ’80 zijn bijvoorbeeld de Brinkflats van Rem Koolhaas/oMA (1983-89), de ver- en nieuwbouw van de voormalige Wolters-Noordhoffdrukkerij (Moesstraat, Akkerstraat, 1987-88) van Cees Rijnboutt en de woningbouw op het voormalige Slachthuisterrein van Cees Nagelkerke (1986-89).
In de stad Groningen wordt in de jaren ’90 ten aanzien van architectuur en stedenbouw een zgn. open planproces voorgestaan, een vorm van beleid dat niet zozeer regulerend als stimulerend is en niet direct tot pasklare gebouwen hoeft te leiden, maar ook de communicatie op gang moet brengen. Door ontwerpers van naam aan te trekken, kan zo is het idee - de omgeving worden opgewaardeerd en ontvangt de stad nieuwe impulsen. Daarbij horen veel architecten uit het buitenland, waaronder de Italianen Alessandro Mendini (Groninger Museum), Giorgio Grassi (Openbare Bibliotheek) en Adolfo Natalini (Waagstraat), de Fransman Henri Ciriani (woongebouw Melkweg), de Duitser Josef Paul Kleihues (supervisie Zone Verbindingskanaal, woongebouw Praediniussingel). Ook bij bijzondere projecten als de videopaviljoens van What a Wondetful World!, de Stadsmarkeringen en A Star is Bom, die in Groningen het culturele aspect van architectuur en stedenbouw aan de orde stellen, zijn buitenlandse architecten van naam ruim vertegenwoordigd. In Leek heeft de bekende Belgische ontwerper Charles Vandenhove een luxe wooncomplex gerealiseerd.
Van de Groninger architecten(bureaus) heeft vooral Karelse Van der Meer een landelijke reputatie opgebouwd. Ook het jonge bureau Onix maakt landelijk furore. Oving, Team 4 en kaw hebben al een lange staat van dienst, de laatste vooral op het gebied van volkswoningbouw en renovatie. Andere actieve Groninger architecten(bureaus) zijn bijvoorbeeld aas, Artès, Pim Benus, Holvast en an Woerden, Johannes Moehrlein, Olga, Otonomo, Jacob van Ringen en Daan Scheffer, specialisten op restauratiegebied in het bijzonder ovt (voorheen P.L. de Vrieze) en Van der Veen en Bos. Van de niet-Groninger architectenbureaus uit het Noorden zijn in Groningen vooral die van Gunnar Daan en Cor Kalfsbeek (sinds 1997 daad Architecten) uit Borger actief. Het laatste tekende onder meer voor het Pensioenfonds van de ptt, cq.
KPN en fungeerde als ondersteunend bureau bij de realisering van Grassi’s Openbare Bibliotheek en van het Waagstraat-project. Tot de instellingen die hebben bijgedragen aan het architectuurklimaat in Groningen behoren de Vereniging tot bevordering der Bouwkunst en het aan de Dienst ro/ez van de Gemeente Groningen gelieerde Centrum voor Architectuur en Stedebouw (cas), dat vooral tentoonstellingen heeft georganiseerd. In 1999 is het cas geprivatiseerd om als Platform Groningen Architectuur en Stedenbouw (gras) verder te gaan. gras wil ook actief zijn in de wijken en zijn activiteiten nadrukkelijk onder de aandacht van een breed publiek brengen.
[Hekkema].