geve (Koek.)
gaaf, sluw: 'n gève kèrel (Eext), niet goed geef, geve = niet eerlijk (Zuidwolde), onwijs (Elp, Beilen, G.nijveen neet goed gaor), ziekelijk (Valte, Annen, Eelde), vooral van een koe, schaap, ook gezegd van slecht hout (Smilde, G.nijv.) en vruchten (Assen), onbetrouwbaar (van ijs, Borger), van een paard (Smilde).