was waarschijnlijk geboortig uit Alkmaar. In 1525 was hij reeds voor de Reformatie gewonnen.
Omstreeks 1540 vertoefde hij, indien de berichten juist zijn, in Middelburg en werd hij een der eerste Hervormdgezinde predikers in Zeeland. Zelfs zou hij in Brugge den grond gelegd hebben voor het ontstaan en den opbloei eener Hervormde gemeente aldaar.Ook was hij nauw betrokken bij de stichting van de Nederlandsche vluchtelingen-gemeente te Londen. Hier arbeidde hij als voorganger naast Marten Micron. Te Londen kwam hij plotseling, zonder voorkennis van zijn ambtgenooten, met enkele bezwaren voor den dag; hij ijverde namelijk tegen het toelaten van doopgetuigen, het kniebuigen aan het Avondmaal en vooral tegen het geloofsartikel over „de nederdaling ter hel”, dat hij geheel wilde geschrapt zien. Later na een saamspreken met zijn collega’s, liet hij deze punten rusten.
Na den dood van Eduard VI, den Engelschen koning, die door de Roomsche „bloedige” Maria werd opgevolgd, verliet ook Delenus, zij het noodgedrongen en als een der laatsten, Londen. In Emden vond hij met een klein deel zijner gemeente een gastvrij onderkomen. Hier voorzag hij in zijn levensonderhoud door het geven van openbare lessen in het Grieksch. In den loop van 1559, dus na de troonsbestijging van koningin Elisabeth (1558), keerde Delenus naar Londen terug. Wegens lichaams-zwakte heeft hij het predikambt echter niet meer kunnen waarnemen. In 1563 viel hij als slachtoffer van de in die dagen in Londen zoo hevig woedende pestziekte.
Delenus was ongetwijfeld een geleerd man, een uitstekend kenner van het Hebreeuwsch en het Grieksch en een groot minnaar van de Heilige Schrift. Niet minder werd hij om zijn godsvrucht zeer geroemd. Hij heette in den ietwat gezwollen stijl dier tijden „een allergodvruchtigst en hoog geleerd man”. In 1548 bezorgde hij een uitgave van het Nieuwe Testament.