Geboren 3 Augustus 1790 te Leeuwarden en overleden 17 September 1872 te Amsterdam, wijdde zich eerst te Leeuwarden en sinds 1840 te Amsterdam met buitengewone belangstelling aan maatschappelijk werk. Vooral de Maatschappij tot Nut van ’t Algemeen bezat in dezen geboren filanthroop een buitengewoon werkzaam lid.
Inzonderheid trok ook het toen ten onzent nog zoo gebrekkig ingerichte gevangeniswezen zijn aandacht. Den schoonsten roem verwierf hij zich door de oprichting van het „Nederlandsch Genootschap tot zedelijke verbetering der gevangenen” (in 1823) en van de landbouwkolonie „Nederlandsch Mettray” (in 1851).
Suringar’s verdiensten werden door tal van maatschappelijke en geleerde genootschappen erkend. De hoogeschool te Freiburg in Baden benoemde hem in 1847 honoris causa tot doctor in de filosofie.
Een zeer belangrijke verzameling brochures en andere geschriften over het toenmalige strafrecht, gevangeniswezen en al wat daarmee in verband staat, werd door Suringar vermaakt aan bovengenoemd genootschap en wordt thans in de Universiteitsbibliotheek van Amsterdam bewaard. Zooals bekend is, was het Suringar die er in de veertiger jaren der vorige eeuw bij O.
G. Heldring op aandrong om zich tot het Nut van het Algemeen te begeven, maar die er ook zijn leedwezen over uitdrukte, dat Heldrings boekje De Arme Bedelknapen al te Gereformeerd was; anders zou hij het gaarne geplaatst gezien hebben in de boekerij van het Nut.
Dit gaf bij Heldring den stoot tot de beoefening der filanthropie uit eigen Christelijk beginsel.