Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Toepassing des heils

betekenis & definitie

Men moet bij het werk des heils onderscheid maken tusschen drieërlei. Vooreerst is er de eeuwige Raad des heils, waarin God vóór de grondlegging der wereld het heil voor den gevallen zondaaar verordineert en vaststelt.

Daarin ligt de eeuwige verkiezing van de uitverkorenen en de verordineering van den Middelaar. Wij lezen hiervan in Dordtsche Leerregel I, § 7, wat het eerste aangaat dit: „deze verkiezing is een onveranderlijk voornemen Gods, door hetwelk Hij vóór de grondlegging der wereld een zekere menigte van menschen, niet beter of waardiger zijnde dan de anderen, maar in de gemeene ellende met anderen liggende, uit het geheele menschelijk geslacht, van de eerste rechtheid door hun eigen schuld vervallen in de zonde en in het verderf, naar het vrije welbehagen Zijns wils, tot de zaligheid, louter uit genade uitverkoren heeft.” En wat het tweede aangaat: „in Christus denwelke Hij ook van eeuwigheid tot een Middelaar en Hoofd van alle uitverkorenen en tot een fundament der zaligheid gesteld heeft.” Maar naast den eeuwigen Raad des heils, met verkiezing en verordineering van den Middelaar is er de verwerving des heils door de zoen- en kruisverdienste van Christus.

Bij deze verwerving hebben wij in de allereerste plaats te denken aan de lijdelijke gehoorzaamheid van den betalenden Borg, waardoor alle schuld volkomen betaald, en alle zonde geheel verzoend is, maar daarna niet minder aan de dadelijke gehoorzaamheid waardoor het eeuwige leven in zaligheid voor de uitverkorenen is verdiend en verworven.Maar met den eeuwigen heilsraad, en met de verwerving des heils in de volheid des tijds is de volledigheid van het heilswerk nog niet bereikt. Ten slotte komt het aan op de. toepassing des heils, zonder welke het beoogde doel niet bereikt zou worden. Het is de groote fout van het Antinomianisme met de verwerving des heils tevreden te zijn, en niet aan de toepassing te denken. Het is de grondfout van het overdreven objectivisme. Maar op de toepassing komt het ten zeerste aan, anders zou de vrucht des heils ons ontgaan. Naast het objectieve in de verwerving des heils heeft het subjectieve zijn rechten in de toepassing er van te doen gelden. Het objectieve moet echter op den voorgrond staan, want het heil moet eerst verworven worden, maar in onmiddellijk verband daarmede moet het subjectieve behandeld worden, het persoonlijk deel erlangen aan de verdiensten van den Borg en Middelaar.

Hierop nu doelt het slot van § 7 van genoemden Dordtschen Leerregel: „en opdat zij door Hem zouden zalig gemaakt worden, heeft Hij ook besloten, hen aan Hem te geven en krachtiglijk tot Zijn gemeenschap door Zijn Woord en Geest te roepen en te trekken, of met het ware geloof in Hem te begiftigen, te rechtvaardigen, te heiligen, en, in de gemeenschap Zijns Zoons krachtiglijk bewaard zijnde, ten laatste te verheerlijken, tot bewijzing van Zijn barmhartigheid, en tot prijs van den rijkdom Zijner heerlijke genade.

Deze toepassing van het heil door Christus verworven, is het werk van den Heiligen Geest. Alles wat Christus verdiend en verworven heeft, wordt door het werk van den Heiligen Geest ons persoonlijk eigendom en bezit. Daarom lezen we in Zondag VIII van den Heidelbergschen Catechismus dat de artikelen van het algemeen, ongetwijfeld, Christelijk geloof alzoo ingedeeld zijn dat eerst gehandeld wordt van den Vader en de schepping, daarna van den Zoon en onze verlossing, eindelijk van den Heiligen Geest en onze heiligmaking.

Hierop doelt ook wat het Doopsformulier zegt: „als wij gedoopt worden in den naam des Heiligen Geestes zoo verzekert ons de Heilige Geest, door dit heilig sacrament, dat Hij in ons wonen, en ons tot lidmaten van Christus heiligen wil, ons toeëigenende hetgeen wij in Christus hebben, namelijk de afwassching onzer zonden, en de dagelijksche vernieuwing onzes levens, totdat wij eindelijk onder de gemeente der uitverkorenen in het eeuwige leven onbevlekt zullen gesteld worden.” Die toepassing begint met de inplanting van het zaad der wedergeboorte, openbaart zich in geloof en bekeering, zet zich voort in de heiligmaking en voltooit zich in de heerlijkmaking. Over de volgorde der heilsweldaden, de gulden keten des behouds, zooals onze vaderen die noemden, zie men de artikelen: Heilsorde en Heilsweg.

< >