Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Theodicee

betekenis & definitie

Letterlijk vertaald beteekent het Gods-rechtvaardiging, en de bedoeling van de Theodicee is om God in Zijn wereldbestuur te rechtvaardigen. Het probleem waarom het hier gaat, is zoo oud als de geschiedenis van het religieus en filosofisch denken over God en Goddelijke zaken.

Toch is deze naam het eerst door Leibniz als vakterm gebezigd die, toen het wetenschappelijk denken zich critisch tegenover de rechtvaardigheid Gods in het wereldbestuur stelde, gepoogd heeft op filosofische gronden een Theodicee te leveren. Na hem kwam Immanuel Kant met zijn zeer scherpe critiek op het menschelijk denken, en hij toonde aan dat een zuiver wetenschappelijk Theodicee op wijsgeerigen grondslag niet was te geven.Het probleem is hierin gelegen: men gelooft dat God er is, dat Hij hemel en aarde geschapen heeft, dat Hij regeert over alle dingen, groot en klein, en men belijdt dat die God is almachtig, algoed, en alwijs. Maar men ziet nu klaar voor oogen dat de wereldhistorie een groote tragedie is, en dat de aarde een jammerdal is vanwege de zonde die de mensch bedrijft en het lijden dat hem deswege overkomt. Het nameloos vele lijden dat in de schepping gevonden wordt, heeft velen er toe gebracht öf aan het bestaan Gods öf aan het bestier Gods te twijfelen. Men is er niet mee af te zeggen dat het lijden een straf Gods is voor de zonden, want de rede stelt onmiddellijk deze vragen: als God de Algoede is, waarom heeft Hij dan een wereld geschapen waarin de zonde kon intreden en die dan zeker door den vloek getroffen zou worden; als God de Almachtige is, waarom heeft Hij dan niet het gebeuren van de zonde verhinderd en voorkomen; en als God de Alwijze is, waarom heeft Hij dan niet een weg bedacht om de zonde buiten de wereld te houden met den vloek en ons het schrikkelijke van den vloekte besparen? Hoe is de val in zonde en het komen van den vloek te rijmen met Gods almacht, goedheid en wijsheid? Van de oudste tijden af zijn theologen en filosofen met dit probleem bezig geweest en men heeft vanwege de ontzaglijke moeilijkheid het probleem van de Theodicee wel genoemd „het probleem bij uitnemendheid van het Christelijk denken en gelooven”.

De wijsbegeerte is nooit in het geven van een Theodicee geslaagd, zelfs Leibniz niet, en zij kan daarin niet slagen, want de wereld verklaart niet God, maar God verklaart de wereld, en wie tot God komt moet gelooven dat Hij is, en dat Hij is zooals Hij is (Hebr. 11:6). Alleen in den weg des geloofs wordt een inzicht in de Theodicee verkregen, zoover als God in Zijn openbaring ons die geven wil. De wijsgeerige Theodicee ziet de zonde meer als onvolkomenheid en voelt niet het schrikkelijke van den vloek. Zij laat zich leiden door een zeker optimisme dat deze wereld de beste is van een wereldplan waaruit God kon kiezen, alsof God zou doen als een mensch die, vanwege het beperkte van zijn denken, veel plannen maakt, en dan het beste kiest! God is eeuwig wijs en Hij stelt geen mogelijkheden, maar Zijn Raad stelt in eens de werkelijkheid.

De Theologen hebben aan de wijsgeeren voorgehouden dat wij ons denken nooit met het denken Gods mogen vergelijken. Gelijk de hemelen hooger zijn dan de aarde Zijn Gods gedachten hooger dan de onze (Jesaja 55 : 9); en daarom brengen wij met al ons denken het nooit verder dan een „kennen ten deele” (1 Cor. 13:12). En bij al ons denken over het doen Gods hebben wij voortdurend ons voor oogen te stellen: God is groot en wij begrijpen het niet (Job 36 : 26), ook dit: hoe onnaspeurlijk zijn Zijn wegen (Rom. 11 : 33). Alleen voorzoover God in Zijn Woord ons een inzicht geeft in Zijn Raad en Besluit aangaande het wereldbestier kunnen wij er iets van verstaan. Maar dan geschiedt dat in den weg des geloofs en niet door filosofische redeneering. Het verschil is dat het geloof een blik in den hemel werpt, en dat de rede den hemel in het hoofd wil brengen.

Hij die geloovig de Heilige Schrift onderzoekt zal daarin veel voor de Theodicee vinden dat hoofd en hart bevredigt. Met name het boek Job heeft het doel om een Schriftuurlijke Theodicee te bouwen, men placht dit boek dan ook de oudste Theodicee te noemen. Maar W. A. Teller ging nog verder terug en gaf een verhandeling over Genesis 1—3 onder den titel: Die älteste Theodicee.

Metterdaad de Theodicee is een religieus probleem, met name voor den Christen. Niet voor de Heidenen, die zich hun góden voorstellen als behept met menschelijke ondeugden, zooals zelfs de Grieken zich hun góden op den Olympus nog voorstellen; niet voor den Buddhist die het bestaan in het aardsche leven als zoodanig en per sé als lijden beschouwt en zijn ideaal in het Nirwana zoekt; niet voor den Mohammedaan die aan Allah een vrijbrief geeft om te regeeren als een despoot en tiran, maar wel voor den Christen die gelooft dat God almachtig, wijs en goed is. Voor den Christen bestaat er bij de Theodicee zelfs een dubbel probleem, niet alleen hoe onder het regiment Gods zonde en vloek in deze wereld konden komen, maar óók hoe onder het regiment Gods zonde en lijden schijnbaar zoo onrechtvaardig in deze wereld zich verhouden, zoodat goddeloozen menigmaal op rozen gaan en vromen een hard levenslot hebben te verduren, het bekende Asafsprobleem van Psalm 73. Nu geldt in het algemeen, als deze vragen gesteld worden: „wie zijt gij, o mensch, die tegen God antwoordt ?

Zal ook het maaksel tot Dengene die het gemaakt heeft, zeggen : waarom hebt Gij mij alzoo gemaakt ?” (Rom. 9 : 20). Dit houdt niet in dat we over deze dingen niet mogen nadenken, maar wel dit, dat onze gedachten nooit tegen God ingaan mogen. Maar voorts hebben wij ook te bedenken dat wij nietige menschen met ons beperkt kenvermogen de zaak Gods nooit van alle kanten kunnen bezien, dat wij nooit de totaliteit kunnen bevatten. Dat kan alleen Hij die boven de wereld en haar historie staat. Maar voor het geloof komt het op één ding aan, en wel hierop om ten allen tijde en in alle omstandigheden dit ééne vast te houden: God is rechtvaardig, in Hem is het onrecht nooit gevonden. Dan wordt de Theodicee, hoewel ons beperkt verstand verre te boven gaande, geloovig aanvaard.

Genesis 1—3 mag reeds als Theodicee aangemerkt worden, want daarin wordt geopenbaard dat God allesgoedheeft geschapen, dat Satan dezonde in de wereld bracht, en dat Gods straffen rechtvaardig zijn. Zegt men dat het tegen de Theodicee ingaat dat God een wereld schiep waarin zonde en lijden konden voorkomen, dan moet weder gewezen worden op Genesis 3:15 dat God niet alleen de wereld schiep met mogelijkheid om onder den vloek te geraken, maar dat Hij ook voorzag in het middel ter verlossing, en het is in Zijn heilsraad en verlossingsplan dat God Zijn eere handhaaft in de schepping. Nu worden weliswaar niet alle menschen hoofd voor hoofd behouden, maar men moet het scheppingsplan van God generaal beschouwen om de Theodicee te vatten ; een leger wordt behouden, ook al vallen er soldaten, een boom wordt behouden, ook al worden er takken afgehouwen, en zoo wordt de schepping en het menschelijk geslacht behouden ook al gaat een deel verloren. En zelfs ten opzichte van het deel dat verloren gaat handhaaft God Zijn Theodicee (Rom. 9 : 21).

God handhaaft Zijn rechtvaardigheid ook tegenover hen die voor eeuwig verloren gaan, de menschen leven niet als een stok en blok, maar zij zijn doemschuldige zondaren, die willig gezondigd hebben en met recht veroordeeld worden. Zij zijn niet een speelbal van Gods toorn, en God is niet een despotisch tiran die met welgevallen verdoemt. De voor eeuwig verlorenen zullen God rechtvaardigen, zelfs Satan zal dat doen, in de erkentenis: Gij zijt rein in Uw (vonnis)spreken, en heilig in Uw richten. De mensch is geen machine, maar een zedelijk wezen, en draagt dus ten volle de verantwoordelijkheid voor zijn daden. Ons denken staat hier echter voor een onoplosbaar probleem, dat eenerzijds in Gods Raad alles bepaald en besloten is, en dat anderzijds de mensch zich geheel vrijwillig beweegt, het is het probleem van de regeering Gods en van de verantwoordelijkheid van den mensch.

Bij de overdenking van de Theodicee in de schepping en regeering Gods van en over hemel en aarde, waar de zonde is binnengetreden en de vloek is ingedragen, moet men voor één ding op zijn hoede zijn, en zich wel wachten voor een anthropocentrische wereldbeschouwing, waarin de mensch het middelpunt is, en het doen Gods met menschelijken maatstaf beoordeeld wordt. Tegenover dit anthropocentrisme stelt de Heilige Schrift: Mijne gedachten zijn niet uwe gedachten, en Mijne wegen zijn niet uwe wegen (Jes. 55:8). God, en God alleen, juist omdat Hij God is, kan en mag Zijn doen in de schepping aldus openbaren: De Heere heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil, ja ook den goddelooze tot den dag des kwaads (Spreuken 16:4). Bij den mensch is het egoïsme zonde, voor God is het een heilig praerogatief. Wie dit geloovig aanvaardt, zegt met Augustinus: o, felix culpa, want juist door het intreden van de zonde openbaart God de volheid van Zijn deugden, Zijn rechtvaardigheid in hen die verloren gaan, Zijn barmhartigheid in hen die behouden worden.

Een afzonderlijk probleem is de Theodicee in het lijden der geloovigen. Gezien dat deze aarde een jammerdal is en dat er nameloos veel geleden wordt, zou het ons hoofd en hart bevredigen als we zagen dat de vromen er het minst en de goddeloozen er het meest door werden getroffen. Maar wij zien het meestal juist omgekeerd, dat de goddeloozen hier op rozen gaan en dat aan Gods volk het water bij bekers wordt uitgedrukt. Het is het bekende Asafs-probleem, Psalm 73, dat zeer breedvoerig in Job behandeld wordt. Met dit probleem worstelen alle geloovigen die in ellende ter neergebogen zijn. Hier wordt het antwoord eerst verkregen als we ingaan in het Heiligdom en met de Godsspraak raadplegen, en letten op het einde (Ps. 73 : 16, 17).

God heeft hiermede een bijzonder doel en wij hebben deze dingen te bezien sub specie aeternitatis. Voor de geloovigen is het lijden een kastijding die dient tot hun loutering, en zij erkennen: Gij zult mij leiden door Uw Raad, daarna zult Gij mij in Uw heerlijkheid opnemen (Ps. 73 : 24). Aan het einde der wereldhistorie zal ieder het inzicht in de Theodicee erlangen, want dit is ten slotte de ware en volle Theodicee als de mensch erkent: de Heere is recht in al Zijn weg en werk, in Hem is het onrecht nooit gevonden.

< >