In 2 Kon. 17 worden vele volkeren genoemd en de góden die zij maakten. Zoo lezen wij dan in vs 32: de Babyloniërs maakten Sukkoth-benoth.
De reeks van medeklinkers waaruit deze beide woorden bestaan hebben steeds ter verklaring veel moeite gebaard en toch de verklaarders al vroeg bezig gehouden. Men bedenke eerstens dat de klinkerteekens eerst uit de zevende eeuw na Christus zijn aangebracht in den tekst door de z.g.n.
Punctatoren. De medeklinkers dan van deze woorden moesten worden verklaard.De rabbijnen hebben gelezen zooals thans wordt gepunctateerd: sukkóth-benöth, dit beteekent: tenten der dochters. Daarin hebben zij een zinspeling gevonden op de prostitueering van Babylonische vrouwen ter eere van Istar. Ook is mogelijk dat we in deze woorden met een of meer namen van godheden hebben te doen. Men zou er toe kunnen komen daarbij te denken aan den in Amos 5 : 26 vermelden sikkoeth, een naam van een der planeten gewijd aan den dienst van den god van Babel (de stad) Mardoek. In het laatste woord benóth werd dan gedacht aan een verwording van het woord Z. r. b. n. t., Zarpanit, Mardoeks gemalin. Wij lezen in Amos 6 : 26: Zoo dan, wegdragen zult gij Sikkuth, uw koning, en Kewan, uw sterregod, de beelden die gij u gemaakt hebt (Leidsche Vertaling). De Leidsche Vertaling merkt op in de „kantteekening”: twee góden, van wier vereering onder Israël wij verder niets weten.