I. Wolter Wagter Smitt, geboren te Steenwijk, algemeen bekend onder den naam van „luitenant Smitt”, was een der vertegenwoordigers van de Afscheiding in Nederland.
Onder zijn leiding vormden zich in 1838 de Gereformeerde kerken onder het kruis, die hem in 1839 tot predikant verkozen. Hij stond te Zwolle—Zalk van 21 Augustus 1841—8 September 1846.II. J. G. Smitt, zoon van W. W. Smitt, werd in 1867 door de „kruiskerken” tot den predikdienst toegelaten, en door zijn ouderen broeder, Ds W.
G. Smitt, toen dienstdoend leeraar te ’s Gravenhage, in de Gereformeerde gemeente te Woerden als dienaar des Woords bevestigd. Ook bediende hij geregeld de gemeente te Hellevoetsluis, totdat hij in de vacature van Ds J. Plug te Amsterdam beroepen werd, waar hij, na bevestiging door zijn broeder, Zondag 26 Mei 1869 zijn intrede deed. In den nazomer van dat jaar had de vereeniging plaats met de Christelijke Afgescheiden Gereformeerde kerk. In zijn hart was Smitt echter niet afgescheiden; de gereformeerde leer was hem niet ruim genoeg.
Hij voelde zich meer op zijn plaats in de Brightonbeweging. Opgeroepen om voor de classis zich te verantwoorden op het punt van de uitverkiezing, besloot hij met zijn gemeente, afdeeling Weteringkerk, in onderscheiding van die op de Keizersgracht en Bloemgracht, zich zelfstandig te constitueeren onder den naam van „de Evangelische Gemeente”. [ 30.
III. Willem Gerrit Smitt, geboren te Zwolle 7 Juni 1842, overleden te ’s Gravenhage 1912, behoorde evenals zijn jongere broeder tot de „selfmade-man”. Door zijn oom Ds D. Klinkert, destijds te Zwolle, aangemoedigd tot het predikambt, werd hij na afgelegd examen op 23 jarigen leeftijd predikant bij de kruisgemeente te Den Haag, in de vacature-Ds R. Veldman. Lang heeft hij in de gemeente niet mogen arbeiden.
Gedurig aan kamer en ziekbed gebonden, moest de begaafde prediker 1 Augustus 1879 den herdersstaf neerleggen. Intusschen verspreidde hij door zijn blad De Boodschapper nog rijken zegen. Ook bevorderde hij te ’s Gravenhage krachtig het Gereformeerd schoolonderwijs. Hij was gehuwd met mejuffrouw Sillevis, wier naam zijn zoon overnam.
IV. Petrus Abraham Elisa Sillevis Smitt, geboren te ’s Gravenhage 1867, overleden te Rotterdam 24 Februari 1918, zoon van den bekenden „kruisdominee” Smitt, werd, na het Haagsche Gymnasium doorloopen te hebben, op 20 Septem ber 1888 ingeschreven als student in de godgeleerdheid aan de Vrije Universiteit. Ruim 4 jaar later, op 4 Februari 1893, werd hij bevorderd tot candidaat in de theologie, en op 27 Augustus van datzelfde jaar, deed hij, als Dienaar des Woords, zijn intrede te Monster. Doch niet lang zou zijn gewaardeerd dienstwerk daar duren. Na 2'/2 jaar, in Februari 1896, vertrok hij naar Rotterdam, en hier heeft hij het rijkste gewoekerd met de talenten hem geschonken. Van zijn prediking ging een wonderbare aantrekkingskracht uit.
Hij wist gouden appelen op zilveren schalen te geven. De vorm was altoos even keurig verzorgd, de inhoud rijk. De predikatiën, door hem uitgegeven, behooren tot de beste die we bezitten. Hij was een geboren prediker, en al mist men bij de lezing van zijn nagelaten preeken zijn schoone stem, zijn sympathieke verschijning, zijn edele gebaren, ook zonder dat alles zijn zijn leerredenen proeven van hoogstaande predikkunde. Zijn mederedacteur van Menigerlei Genade, Dr B. Wielenga, schetst hem aldus: „De gave bij uitnemendheid aan Sillevis Smitt toebedeeld, was de kanselgave.
Wie was hem in deze gelijk? Bij wien trof men aan een zoodanige harmonie van eigenschappen, die den mensch tot prediker, den prediker tot kanselredenaar bekwamen ? Bij hem de doordringende blik in de Schrift, niet alleen in het enkele woord, welks kern hij zocht te benaderen, maar ook in het organisme, de structuur der openbaring, waarmee hij het verband vasthield en waarop hij wijde vergezichten opende. Bij hem het fijne aan voelen van de bijzondere atmosfeer van den tekst, het uitbrengen van het heilig aroma, waarvan de Heilige Geest elk zijner woorden heeft doortrokken. Bij hem het verstaan van de zielkundige worstelingen en troostbehoeften der vromen en het begrijpen van de eeuw, waarin God zijn Kerk nu als in een worstelperk en op een zaailand heeft gesteld. Bij hem de kunstige homiletische ordening van de stof en de formuleering in een voornamen, rythmischen stijl, en ten slotte de profetische voordracht, de koninklijke stem, de priesterlijke zalving, die het der gemeente tot een schier onverdeeld genot maakte hem te hooren”. Van zijn groote energie en werkkracht getuigde het feit, dat hij te midden van zijn drukken werkkring te Rotterdam nog tijd vond zich aan de wetenschappelijke studie te wijden en in September 1909 nog doctoraal examen in de theologie af te leggen. Kort daarna in de vacature-Gispen te Amsterdam beroepen, toog hij in April 1910 daarheen, en wist nu, niettegenstaande al de beslommeringen, verbonden aan de verwisseling van werkkring, nog tijd te vinden tot het schrijven van zijn proefschrift over de organisatie van de Christelijke kerk in den apostolischen tijd, dat reeds half Augustus gereed kwam.
Op 9 December volgde cum laude zijn promotie tot doctor in de theologie. Slechts korten tijd heeft hij de Amsterdamsche gemeente gediend. Want reeds na ruim 2 jaren arbeids riep hem de Vrije Universiteit om den katheder voordeambtelijke vakken te vervullen, die na den dood van Prof. Biesterveld nog onvervuld was. In Sillevis Smitt toch meende men den rechten man te hebben gevonden om onze aanstaande Dienaren des Woords voor hun ambtelijke taak voor te bereiden. En zoo aanvaardde hij op 6 December 1912 dit ambt met een rede over De beteekenis van het Gereformeerd beginsel voor de ambtelijke vakken.
Slechts enkele jaren heeft hij aan deze nieuwe taak zich kunnen wijden, te kort om de vrucht van dien arbeid in wetenschappelijken vorm ons te geven. Reeds spoedig openbaarde zich de kwaal, die zijn krachten ondermijnde. Maar de rectorale oratie, die hij op 20October 1917 hield, toonde, hoe hij zelfs de zwakheid van het lichaam wist te overwinnen, om zijn plicht tot het einde toe te vervullen. In deze redevoering over Ambt en Persoonlijkheid toonde hij aan, hoe ambt en persoon elkaar hebben te dragen. En daarvan gaf hij zelf een voorbeeld. Want er was bij hem een teedere godsvrucht, waardoor zijn woord te dieper beteekenis ontving.
Hij overleed in den ouderdom van 50 jaar. Behalve de reeds genoemde geschriften verschenen van zijn hand: Diaconie en Overheid; Tusschen de gouden kandelaren; Paulus in Philippi; Johannes de Dooper, de Wegbereider des Heeren; De Rotssteen wiens werk volkomen is; God gedankt en moed gegrepen; Handboek voor de Heilige Geschiedenis; Evangelist of missionair Dienaar des Woords (in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift Juni 1912); Sterven in het geloof; Strijden voor het geloof; Godsdienstwetenschap en Zending (in Stemmen des Tijds, Augustus 1913); Homilitiek en Rhetorica (in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, aflevering 12, 1915); De Eeredienst in den apostolischen tijd (in Gereformeerd Theologisch Tijdschrift, aflevering 1 en 3,1916). Voorts diverse leerredenen in Menigerlei Genade.