Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sjechina

betekenis & definitie

De naam voor de wolk, waarin de heerlijkheid des Heeren verscheen aan Israël (Ex. 14 : 20; 16 : 10; 19 : 9, 16; 24:15; 34:5; 40 : 34—38; Lev. 16:2; Num.9:15-22; 10:11, 12, 34; 11 : 25; 12 : 10; 14 : 14; 16 : 42; Deut. 1 : 33; 5 : 22). Het woord sjechinah is afgeleid van het werkwoord sjachan en beteekent wonen of beter nog de eerste beteekenis is afdalen, zich zetten, nederdalen van de woike in Ex. 24:16, Num. 7 : 17, 22, 10 : 12.

Het woord sjechinah komt niet voor in de Schrift. Het wordt in de Misjna (de verzamelingen door de Joodsche leeraren, tannaïem, tot stand gebracht van de overgeleverde uitspraken in betrekking tot het godsdienstig leven der Joden) gebruikt voor de tegenwoordigheid Gods in het midden van Israël.

Zijn er in het Oude Verbond Theophanieën in drie gestalten: van een engel, van vuur en van een wolk, zoo wordt nu deze laatste godsopenbaring, Theophanie door de Joodsche leeraren sjechinah genoemd. Deze wolk nu verscheen in het braambosch (Ex. 3 : 21), bij de Roode Zee (als vuur- en wolkkolom) (Ex. 13 : 21, 22; 14 : 24), in de woestijn (Num. 14 : 14; Neh. 9 : 12, 19), boven den Tabernakel en telkens weer bij de meest plechtige gebeurtenissen in de geschiedenis van Israël (Exodus en Numeri, passim Lev. 16: 2).

Kuyper meent in zijn college-dictaat van een der studenten, de Christo, I, hoofdst. III, blz. 127 dat zij ook bij de geboorte van den Heiland de engelen vergezelde, immers wij lezen: de heerlijkheid des Heeren omscheen hen (Luc. 2:9); dezelfde glans drong door in den tempel (1 Kon. 8 : 10; 2 Kron. 5 : 13, 14) en het kan dat bij Hemelvaart deze wolk sjechinah, den Heere wegnam voor de oogen der discipelen (Hand. 1:9).

Reeds Campegius Vitringa had eenige bedenkingen tegen hetgeen de Joodsche en de Christelijke godgeleerden in de eerste eeuwen over deze sjechinah leerden. Op zijn spoor achtten latere godgeleerden in de achttiende eeuw heel deze leer voor verzinsels, hoewel zij in dezen zelfden tijd ook van de zijde der Christelijke godgeleerden nog werd verdedigd.

De mannen der „verlichting” evenwel hebben er mede afgerekend, echter de gronden waarop zij hun ontkenning bouwden bleken niet erg stevig te zijn. Friedrich Keil is van oordeel dat deze wolk volgens Lev. 16 : 2 en 13 alleen maar op den grooten verzoendag in het heilige der heiligen neerdaalde als de hoogepriester met het bloed der verzoening binnentrad, gelijk ook het geval was naar zijn oordeel bij de inwijding van den Tabernakel en van den Tempel (Ex. 40:35 en 1 Kon. 8 :10 v.v.).

Door dit aan te nemen vallen de hoofdbezwaren der tegenstanders van de meening dat Gods tegenwoordigheid nederdaalde in de wolke weg. Bij Ex. 13 : 21 alwaar het eerst sprake is van de wolk- en vuurkolom teekent de Leidsche Vertaling aan: Het is mogelijk, dat de gewoonte rookend vuur voor een karavaan uit te dragen tot het ontstaan dezer voorstelling van Jehova’s nabijheid geleid heeft.

< >