is de eerste Egyptische koning, die in het Oude Testament met name genoemd wordt. Zijn voorgangers worden daar slechts aangeduid met den algemeenen titel Farao.
Sisak was van afkomst een Libyer. Zijn vader was aanvoerder van de Libysche huurtroepen onder de 21e of Tanietische dynastie, waarmee Salomo zich had verzwagerd (1 Kon. 3 : 1).
Sisak erfde de waardigheid van zijn vader en werd later (circa 945 v. C.) koning, — stichter van de 22e of Bubastische dynastie.
Toen Jerobeam door Salomo vervolgd werd wegens den opstand, dien hij had aangestookt, vluchtte hij naar Egypte en werd door Sisak gastvrij ontvangen (1 Kon. 11 : 40). Later, in Rehabeams vijfde jaar (928 v.
C.) ondernam Sisak een tocht naar Palestina (1 Kon. 14 : 25-28 en 2 Kron. 12 : 1—12). Hijzelf heeft dezen tocht verheerlijkt in eene wandversiering van den grooten tempel te Karnak in Egypte.
In tien rijen boven elkaar ziet men daar een groot aantal mannengestalten met de handen op den rug, — Aziatische gevangenen van Sisak. Het zijn er tenminste 150 geweest, maar niet weinige zijn weggebroken.
Bij eiken man is het grootste deel van den romp bedekt door een schild, waarop eene geografische aanduiding, in den regel een stadsnaam.Het verhaal van Sisak’s tocht naar Palestina is in „Koningen” heel kort en vermeldt geene andere steden dan Jeruzalem. „Kronieken” zegt bovendien, dat Sisak de vestingsteden van Juda innam. En de wandversiering van Karnak noemt ook verschillende steden uit het rijk Israël, b.v. Taanach, Megiddo, Sunem, Bethsan, Mahanaïm en Penuël. Hiernaar te oordeelen heeft Sisak op dezen tocht niet alleen met Rehabeam te doen gehad, maar ook met Jerobeam, zijn vroegeren gast. Vermoedelijk had Jerobeam in Egypte aan Sisak tribuut beloofd, en verzuimde hij later dit op te brengen, met het gevolg, dat Sisak het kwam halen. Toen zal Jerobeam zich wel hebben onderworpen, en een verdrag hebben gesloten met Sisak, die nu de gelegenheid kreeg om zijn volle aandacht op Juda te richten.
OD het bestraffende woord van Semaja hebben Rehabeam en zijn rijksgrooten zich toen voor God verootmoedigd (2 Kron. 12:4—8). Dat Sisak toch nog Jeruzalem heeft geplunderd is niet waarschijnlijk (vs 7). Het zal wel zóó zijn dat Rehabeam, na het optreden van Semaja, met Sisak een verdrag heeft gesloten. Maar goedkoop kwam hij er niet af. Hij moest op een geduchte manier de nalatenschap van zijn vader aanspreken: de tempelschatten, de paleisvoorraden, — in één woord alles, met inbegrip van de gouden schilden, door Salomo gemaakt. De expeditie tegen Israël was voor Sisak een welkome gelegenheid om tevens van Juda te profiteeren.
Met rijken buit keerde hij naar Egypte terug. Zoo leerde Juda bij ervaring het onderscheid kennen tusschen den dienst des Heeren en den dienst van „de koninkrijken der landen” (2 Kron. 12 : 8).