Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Farao

betekenis & definitie

is de naam, in het Oude Testament aan de koningen van Egypte gegeven. Het is een Hebraïseering van het Oud-Egyptische per (= huis) 'ö ( = groot), dus het groote huis, het paleis.

Het woord is dus een omschrijving voor „koning”, te danken aan den grooten eerbied, dien de Egyptenaren voelden voor hun koning, wiens meest gewone titel was de „goede god”. Het staat dus op dezelfde lijn als „heilige stoel” voor „paus” en „verheven poort” voor „sultan”.

De titel komt het eerst voor onder de 4de dynastie. In het Oude Testament wordt de titel gebruikt als een eigennaam : „Farao, koning van Egypte” (Ex. 6 : 11), „het huis van Farao” (b.v.

Gen. 12 : 15) e. d. Slechts in twee gevallen volgt op Farao een eigennaam : Farao Necho (2 Kon. 23 : 29, 33) en Farao Hofra (Jer. 44 : 30).Merkwaardig, dat Sjisjak, de tijdgenoot van Rehabeam,niet Farao wordt genoemd,maar eenvoudig koning van Egypte (1 Kon. 14 : 25; p. p. 2 Kron. 12 : 9). t 3.

< >