Dit woord is een technische term, die in de geschiedenis der godsdiensten gebezigd wordt om een religieus verschijnsel te noemen, dat vooral de aandacht getrokken heeft bij Siberische stammen, Mongolen en Tartaren, aan wier taal dan ook het woord is ontleend. Dit Shamanisme onderscheidt zich door een bijzonderen geloofsvorm met betrekking tot gebed en offer.
Het gaat uit van de voorstelling van een dwingenden invloed, dien de mensch, vooral de daartoe begaafde mensch, de shamaan, kan uitoefenen, door handelingen of woorden over de natuur, over geestelijke wezens, die de natuur voorstellen of beheerschen. De magie behoort dus tot het wezen van het Shamanisme.
Het magische woord is hier van even groote beteekenis als de hymne of het gebed in andere godsdiensten. Het Shamanisme is dan ook niet uitsluitend een Siberisch verschijnsel, maar komt feitelijk voor bij alle volken op een laag ontwikkelingspeil.
Bij de Eskimo’s, Samojeden, bij de oude Finnen valt het op door zijn bijzonderen verschijningsvorm, doch ook bij roodhuiden, negers enz. vindt men in beginsel eveneens het Shamanisme. De Shamaan is meer dan een priester.
Hij is ook ziener en geneesmeester, de wijze en de machtige, de man van mirakelen, die door woord en daad dingen, menschen, dieren en geesten beheerscht. Hij kan kwalen genezen, maar ook oproepen, hoogere wezens kan hij gunstig stemmen en verzoenen, geluk kan hij aanbrengen, storm en mist verwekken of bezweren; zichzelven kan hij veranderen van gedaante; hij kan opvaren in de lucht en nederdalen tot de dooden om hunne geheimenissen te doorgronden.
Zoo is dus de Shamaan eentoovenaar en het ligt voor de hand, dat het Shamanisme dan ook in hoogere vormen van religieus leven geen plaats kan innemen. Zelfs in het polytheïsme der Grieken b.v. dat ook toovenaars, heksen en dergelijke wezens kent, hangt toch hun magische macht af van den god en kunnen zij daarover niet heerschen.
In het Grieksche epos zijn dezetooveressen dan ook slechts bekwaam om een ondergeschikte rol te vervullen, terwijl in de godsdiensten met Shamanisme de godheid zelve als een toovenaar optreedt.
In het Shamanisme is het goddelijke onderworpen aan den Shamaan, zoodat het met een uiterst bekrompen voorstelling van het goddelijke gepaard gaat.
Hunne voorstellingen van het bovenzinnelijke beperken zich dan ook tot de erkenning van een aantal geesten, die over de natuur en over de geesten der dooden heerschen. De Shamanisten, die dan ook onder hoogeren invloed komen, verliezen spoedig hun oud geloof.
Toch hebben met name de oude Finnen onder invloed van het Shamanisme een mythologie voortgebracht, die in hunne traditioneele zangen uit den heidenschen tijd bewaard bleef en door het Christendom niet is vernietigd geworden. In deze mythologie heerscht een onbeperkt individualisme, bestaat geen organisatie der geestenwereld en is elke godheid onafhankelijk.
Ook is er van een geneologischen samenhang geen sprake. De conceptie van het goddelijke mist het verhevene.
De góden zijn eigenlijk meer geesten en genii. Ieder ding heeft zijn haltia, elke heuvel, elke waterval, elke boom en elke stroom en ook de mensch heeft een haltia.
Dit is dus slechts de personificatie van het levensbeginsel. De Shamaan echter kan voor een oogenblik zijn lichaam verlaten, overgaan in de wereld der geesten en wederkeeren in zijn lichaam.
De Shamaan is dus de gelijke der hoogere wezens en wordt tot een halfgod.
Hij is, meer nog dan een priester, tusschenpersoon tusschen den mensch en de geesten.
In het Shamanisme is dan ook het geloof in geesten, vooral der dooden, een zeer groote factor en de Shamaan heeft het vermogen de macht dezer geesten aan te leggen in overeenstemming met zijn eigen bedoelingen. En als de Shamaan daarvan gebruik zal maken, dan moet hij eerst in een extase verkeeren, waarin zijn geest uit hem uitgaat.
Om deze extase op te wekken bezigt de Shamaan allerlei fantastische middelen. Rondom een vuur, helder opvlammend in den donkeren nacht, worden vellen gelegd, waarover de Shamaan, tooverformules prevelend, langzaam voortschrijdt.
Terwijl het lange zwarte haar over het aangezicht hangt en zijn vellen kleeding met amuletten, schellen, stukjes ijzer en koper behangen is, roert de rechterhand een soort trommel eveneens met schellen voorzien. Alzoo uitgedost voert hij allerlei grillige bewegingen uit.
Hij werpt zich ter aarde, blijft eenige minuten liggen, brengt geluiden voort, die aan buikspreken herinneren, springt op, grijpt met de linkerhand een boog, zet dien op den grond en laat zijn hoofd rusten op het andere einde en begint dan hoe langer hoe sneller om deze boog rond te loopen, blijft eindelijk staan, maakt met de handen allerlei bewegingen in de lucht, grijpt in een soort bevlieging weder naar den trommel, springt nu eens langzamer dan weersnellerrond,terwijlhij de grilligste lichaamsbewegingen maakt, rookt onderwijl pijpen tabak, drinkt sterkedrank, wordt ten slotte duizelig, valt op de aarde en blijft als dood liggen. Dan komen een paar der omstanders, die over zijn hoofd messen over elkander wetten en onder dit geluid ontwaakt hij weder en begint weder geluiden te maken en nieuwe bewegingen, totdat hij half bewusteloos is geworden, totdat hij weer bewegingen met den trommel maakt om zijn hoofd.
En als dan dit muziekinstrument op den grond is geworpen, acht men de geestesvervoering volkomen en kunnen de vragen aan hem worden gericht. Als de omstanders dit hebben gedaan en antwoorden hebben gekregen, valt de Shamaan weer op den grond, schijnt weer een kramp-aanval te krijgen, blijft een tijdlang op den grond liggen, zoodat de geest hem dan weder verlaten kan.
Als dit voorbij is, staat de man op en draagt dan natuurlijk nog de teekenen van de inspanning, die hij zich getroost heeft.Zoo wordt dus de Shamaan door prikkelende middelen in een extatischen toestand gebracht. Deze methode en middelen zijn natuurlijk niet overal precies dezelfde. Doch steeds is het doel de geesten op te roepen en in zijn trommel te vergaderen. Ook stelt hij in pantomimen voor, hoe en waar hij zich in de geestenwereld bevindt. De Shamaan wordt tehulp geroepen om booze geesten uit te drijven. Vooral bij sterfgevallen is hij onmisbaar om de overlevenden te reinigen. Hij onderhandelt dan met de zielen der afgestorvenen om deze door list in het doodenrijk te brengen.
Het Shamanisme is een echt heidensch verschijnsel, een vorm van magie en tooverij, waardoor ook goddelijke krachten tot beschikking der menschen worden gesteld om het booze in de natuur te overwinnen. Van een eeredienst is in het Shamanisme nauwelijks sprake. Het blijft beperkt tot offers, ceremoniën en grillige handelingen om de geesten te laten doen wat de menschen begeeren. Wel blijkt er uit, dat het leven na den dood een groote rol speelt in het Shamanisme. Zoodra hoogere godsdiensten, Islam of Buddhisme in dergelijke stammen doordringen, verliest het zijn invloed, terwijl er in het Christendom uit den aard der zaak in het geheel geen plaats voor is. Merkwaardig is echter, dat de Finsche volken onder den invloed van het Shamanisme een rijke mythologie hebben voortgebracht, die in traditioneele zangen uit den heidenschen tijd is bewaard gebleven in het beroemde epos: de Kalevala, dat door Dr Elias Lönnrot tijdens een verblijf in Karelie en Olonetz uit den volksmond is opgeteekend en in 1835 door de Maatschappij voor Finsche letterkunde werd uitgegeven.
De Ugro-Finsche volken waren alle Shamanisten. Toen zij echter in de 12e eeuw Christen werden, behielden zij toch nog hun Shamanisme, doch in verfijnden vorm, zoodat zij een geheel bijzondere poëzie voortbrachten, die bij andere volken niet te vinden is. In deze mythologische epische dichtvormen is dus het karakter van het oude Shamanisme nog te onderkennen. Litteratuur: Specimen academicum de de superstitione veterum Fennorum theoretica practica door E. C. Lenequist, Abo, 1782; Duitsch door C.
J. Peterson, Riga, 1821. Specimen historicum de vetere Carelia door Q. Rein, Aboae, 1825— 1826; het boven geciteerde werk van Lönnrot, waarvan in 1849 een uitgave verscheen, die 22800 verzen bevatte van de Kalevala. Vooral echter is bekend M. Alexander Castrèn, wiens Vorlesungen ixber die Finnische Mythologie door A.
Schiefner in het Duitsch werden vertaald en te Petersburg verschenen zijn, en Domenico Comparetti’s geschrift, dat in het Engelsch vertaald werd onder den titel: The traditional poetry of the Finns, etc., London, 1898. In al deze geschriften als ook in de handboeken over algemeene godsdienstgeschiedenis is over het Shamanisme een en ander te vinden.