werd in 1578 te Antwerpen geboren als eenige zoon van Godefridus Damman. Hij bestudeerde onder leiding van den geleerden Drusius Grieksch en Hebreeuwsch en ruilde de studie der medicijnen voor die der godgeleerdheid in.
In 1604 werd hij dienaar des Woords te Zutphen, waar hij bleef tot zijn dood. Twee malen bedankte hij later voor een roeping naar Amsterdam.Hij was een vurig Contra-remonstrant, maar (waarschijnlijk doordat hij met sommige Remonstranten op goeden voet stond) algemeen liep over hem het praatje, dat hij onder de bekoring van Remonstrantsche en Sociniaansche wanbegrippen was geweest. Zelf schreef hij echter in een verdedigings-geschrift: „Noyt en heeft mij behaecht yet dat Socini was.” Hij werd een op en top kerkelijke figuur, die op tal van Geldersche Synoden verscheen, meermalen zitting kreeg in het moderamen, verschillende deputaatschappen vervulde, aan Utrecht tijdens de Remonstrantsche troebelen werd uitgeleend (1619) en zelfster beroemde Dordtsche Synode van 1618— 19 door Gelderlands kerken werd afgevaardigd.
Toen Damman op de Synode van Dordrecht verscheen, had hij een leven, rijk aan kerkelijke ervaring, achter den rug. Geen wonder dat hij hier met Festus Hommius tot scriba der Synode gekozen werd, een functie, die hij met eere heeft bekleed. Over heel het moderamen, maar vooral over hem, dien zij als een renegaat (afvallige) beschouwden, goten de Remonstranten de fiolen van hun laster en toorn uit. Het moderamen beschikte ter Dordtsche Synode over een breede invloedssfeer en ook Damman kreeg dus een niet te miskennen macht. Zoo werd hij tot een der overzieners van de vertaling van het Nieuwe Testament benoemd. Ook werd hem opgedragen met eenige anderen ’t gevoelen der Remonstranten over de vijf artikelen en hun verdere leerstellingen saam te lezen en een „staat der geschillen” op te maken.
In de Commissie, die op 30 December naar ’s-Gravenhage toog, om de Hoog Mogende Heeren in te lichten over ’t gedrag der gedaagde Remonstranten op de Synode, had Damman mede zitting. Bij gelegenheid van de plechtige afkondiging van de Dordtsche Leerregels in de Hoofdkerk aldaar las hij de Canones voor totdat hem de adem begaf en zijn stem haar draagkracht verloor. De bekende acta contracta, een korte saamtrekking van de officieele acta, zijn eveneens van Damman’s hand.
Ook na de Synode van Dordrecht bleef Damman nog ijverig aan tal van kerkelijke zaken deelnemen. Zoo woonde hij als scriba in 1630 een vergadering bij, welke ten doel had, maatregelen te beramen tegen den aanwas der Remonstranten. In 1634 viel hij in handen der Spanjaarden en werd hij in de vesting Gelder gevangen gezet, waaruit hij niet dan met groote moeite werd bevrijd. Daardoor kwam hij eerst op 14 Mei 1635 te Leiden aan om deel te nemen aan den hem door de Dordtsche Synode opgedragen herzienings-arbeidvan de vertaling van het Nieuwe Testament. Als een gebroken man, dank zij de van de Spanjaarden ondervonden bejegeningen, keerde Damman in Zutphen terug. Hier overleed hij in December 1640.
Zijn levensspreuk was: „De Godzaligheid is tot alle dingen nut.” Enkele geschriften zijn van Damman’s hand verschenen. In het veel-bewogen kerkelijk leven van zijn tijd nam deze dienaar des Woords een niet-onbelangrijke plaats in.