Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Rudolf Steiner

betekenis & definitie

is geboren in 1861 in Hongarije, als zoon van een ambtenaar bij de spoorwegen. Oorspronkelijk was hij RoomschCatholiek, maar later is hij van het Christelijk geloof vervallen.

Na zijn promotie te Rostock heeft hij zich aan de studie van Goethe gewijd en is daarna onder invloed gekomen van Von Hartmann en Nietzsche. Tot 1902 heeft hij op felle wijze de theosophie bestreden, is dan echter tot haar bekeerd en een adept van Annie Besant geworden.

Dit duurde van 1902—1913. Na 1913 maakte hij zich van Annie Besant los en stichtte in Dornach (Zwitserland) een eigen vereeniging.

In de latere jaren heeft hij inStuttgart gewoond; in 1927 is hij gestorven.Steiner heeft den naam van zijn leer veranderd. Van Theosofie (God-wijsheid) werd het Anthroposofie (Mensch-wijsheid). Deze naam is juister, want van God hooren we in dit stelsel niets.

Vooral in de oorlogsjaren heeft Steiner voor zijn theorieën enorme reclame gemaakt. Hij heeft getracht door zijn leeringen troost te bieden aan de vele zielen, die door vertwijfeling waren aangegrepen. Hij reisde veel, is ook herhaaldelijk in Nederland geweest en vond zijn aanhangers vooral onder de vrouwen. Men oordeelt over hem zeer verschillend. Sommigen houden hem voor een godsdienststichter, anderen zien in hem een theosoof van het gewiekste slag, weer anderen meenen dat hij een bedrieger is.

Zijn voornaamste werken, die in tal van drukken verschenen en waarvoor hij reusachtige reclame maakte, zijn: Die Geheimwissenschaft im Umriss '5, 1920; Theosophie I0, 1922; Wie erlangt man Erkenntnisse der höheren Wetten?*, 1922.

Steiner gaat er van uit, dat de menschelijke kennis niet beperkt is tot de zintuiglijk waarneembare wereld, maar dat wij ook de bovenzinlijke kunnen waarnemen, wanneer onze organen maar voldoende zijn gescherpt. Dit laatste wordt ons geleerd door een geheime wetenschap, die ons het bovenzinnelijke doet kennen door ontwikkeling van geschiktheden, die in den mensch aanwezig zijn. Er over lezen is niet voldoende, men moet zich zelf practisch in dit ideaal inleven. Het zijn inderdaad feiten. ErIebnisse.

Wanneer we tot onszelf inkeeren, leeren we het wezen der menschheid kennen. Voor de zintuiglijke gewaarwording is alleen toegankelijk het fysisch lichaam, maar de geesteswetenschap doet ons kennen den band, die het fysisch lichaam samenhoudt n.l. het aetherisch lichaam. Daar achter is het astraallichaam, dat we zien in den slaap. Het vierde lid van des menschen wezenheid is het ik, het vijfde de geest zelf, het zesde de levensgeest, en het zevende de geestesmensch. De verschijnselen van den slaap en van den dood wijzen op de verhouding tusschen die leden onderling en geven aan wat er geschiedt aan gene zijde des grafs. In den slaap vernieuwen we onze kracht. Hoe komt dat? Het astraallichaam heeft zich uitgebreid tot de ziellijkgeestelijke wereld, om daaruit krachten te ontvangen en die in het aetherisch en fysisch lichaam in te storten.

Na den dood ontvangt de mensch eerst een herinnering van heel zijn leven, om daarna een louteringsproces te ondergaan. Daarna gaat hij over naar de geesteswereld, waar het zinlijke contrabande is en waar heel de beleving geestelijk is. Geestelijke kleuren, geestelijke geluiden, geestelijke geuren, enz.! De vrucht van het vroeger leven wordt in de geesteswereld ingedompeld en wordt weer geschikt gemaakt voor een nieuwe geboorte. Dit proces van geboren worden, sterven, opnieuw geboren worden, gaat steeds door. Het voorafgaand leven is bepalend voor het volgende. Er is een wetmatige samenhang tusschen ons tegenwoordig en ons vroeger leven.

Er is een gerechtigheid, die ons levenslot bepaalt. Alles gaat naar de harde wet van Karma, die geen uitzonderingen kent.

Naast deze anthropologie heeft de anthroposofie van Steiner ook nog een kosmologie, met zeer bizarre voorstellingen. Hij handhaaft, dit is een van de grondgedachten, de sterke homogeniteit van het universum. De aarde zelf ondergaat ook een reïncarnatieproces. Zij heeft al drie voorafgaande planetarische toestanden gehad en we leven nu in de vierde, die van de verlichamelijking. Steiner geeft een nauwkeurige beschrijving van de voorafgaande perioden, n.l. de saturnusphase, de zonnephase en de maanphase. Van alle bizonderheden in de voorgeschiedenis onzer planeet is hij op de hoogte, in de voorzegging van hetgeen nog komen zal is hij soberder, leder die genoegzame scholing heeft, komt tot kennis van deze dingen. Wie ingewijd is in de geheimen der anthroposofie, ziet al deze dingen klaar liggen.

Dat Steiner betrekkelijk veel aanhangers heeft gevonden, is te verklaren uit de behoefte van den modernen mensch, die zat is van het naturalisme, aan een bovenzinlijke wereld, aan een leer, die hem uitsluitsel geeft over het Jenseits, en, wanneer zulk een leer den mensch niet schuldig stelt, maar hem den weg wijst tot zelfvolmaking, kan zij van te voren er van verzekerd zijn aanhangers te zullen vinden. Steiner wil zijn leer voor wetenschap laten doorgaan, maar dit is niet juist. Wetenschap gaat uit van ervaring, en die ervaring moet door ieder mensch gemaakt kunnen worden, en elk moet het ervaringsmateriaal kunnen bewerken, en dit is bij Steiner niet het geval. Al laat men zich door de meesters onderwijzen, niemand kan ooit constateeren al wat Steiner vertelt van de drie perioden, die aan de tegenwoordige gestalte der aarde vooraf gaan. Waar wetenschap is, heerscht het begrip. En hier is geen sprake van het begrip, maar van de fantasie.

Voorts is wat Steiner leert niet nieuw maar een wonderlijk amalgama van heidensche voorstellingen, van animisme en spiritisme, van Grieksche mysteriën en Indische „wijsheid”. Tal van leeringen zijn uit de Zend-Avesta overgenomen. Ten slotte is de leer van Steiner atheïstisch; bij hem is er voor God geen plaats, de mensch is het doel der dingen, alles dient hèm. En omdat het stelsel atheïstisch, antitheïstisch is, is het standpunt van Steiner ook antireligieus. Van een vereeren van God is geen spoor te vinden. Het is de mensch, die zonder God en zijn openbaring noodig te hebben, werkt aan zijn zelfvolmaking en opklimt van trap tot trap.

Steiner wil zijn anthroposofie laten doorgaan voor een levens- en wereldbeschouwing en heeft daarom ook een eigen paedagogiek. In 1923 is in Den Haag ook een Steinerschool geopend. Dit is in beginsel een paedagogiek uit den mensch, door den mensch, en voor den mensch.

< >