Een van de grootste meesters op muzikaal gebied, is geboren den 8sten Juni 1810 te Zwickau in Saksen. Zijn vader, die boekhandelaar was, kweekte de muzikale neiging van zijn zoon aan, maar toen de vader in 1826 gestorven was, liep hij overeenkomstig den wensch van zijn moeder het gymnasium te Zwickau af, waarna hij in 1828 student aan de universiteit van Leipzig, later aan die van Heidelberg werd.
Hij hield zich echter meer met de muziek dan met de studie van het recht bezig en kreeg dan ook van zijn moeder verlof om zich geheel aan de muziek te wijden. Schumann zou zeker een voortreffelijk pianist geworden zijn, als hij niet door een dolzinnige proef, die hij met zijn vingers nam, den tweeden vinger van zijn rechterhand verloren had.
Hierdoor moest hij afzien van een loopbaan als virtuoos en zich geheel aan de compositie wijden. Zijn werken vonden echter bij het groote publiek weinig bijval, omdat ze veel technische moeilijkheden bevatten.In 1840 verleende hem de universiteit van Jena het doctoraat in de filosofie en in hetzelfde jaar huwde hij de geniale pianiste Clara Wieck, ondanks den tegenstand van haar vader, die de toekomst van Schumann te onzeker vond.
In 1843 werd hij benoemd aan het pas opgerichte Leipziger conservatorium, maar deze betrekking heeft hij maar heel kort vervuld, en het volgende jaar verhuisde hij naar Dresden. Hier hield hij zich onledig met componeeren en het geven van muziekonderwijs. In 1850 werd hij benoemd tot stedelijk muziekdirecteur te Dusseldorf. Helaas moest hij deze betrekking reeds na drie jaar opgeven tengevolge van een hersenziekte, die tot krankzinnigheid oversloeg, zoodat hij in een krankzinnigengesticht te Endenich bij Bonn moest opgenomen worden, waar hij na een treurig bestaan dat twee jaar duurde, op den 29sten Juli 1856 stierf. Zijn weduwe heeft hem nog 40 jaar overleefd.
Verwonderlijk groot is het aantal werken van den veelsoortigsten aard, door Schumann nagelaten. Lyrisch aangelegd als hij was, heeft hij zich in ’t bijzonder gewijd aan het lied. In 1841 schreef hij zijn eerste symphonie en kort daarna zijn eerste en schoonste werk voor gemengd koor en muziek Das Parodies und die Peri. Verder heeft hij gecomponeerd werken voor orkest; ouvertures, waaronder Hermaan und Dorothea; oratoria, waaronder behalve het reeds genoemde Der Rose Pilgerfahrt; orgel- en pianomuziek ; koorzangen en nog veel meer. Ook heeft hij talrijke verhandelingen over verschillende muzikale onderwerpen in het licht gegeven.