heet op een aantal plaatsen in Genesis de streek, waar Bethuël en Laban woonden, waar Rebekka vandaan kwam (25: 20), waarheen Jacob door Izak werd gezonden (28 : 1—9), waar bijna al zijne kinderen werden geboren (35 : 26 en 46 : 15), waar hij een rijk veebezit verwierf (31 : 18), en vanwaar hij naar Kanaan terugkeerde (33 : 18 en 35 : 9). In Gen. 48 : 7 vinden we den korteren naam Paddan.
En Hosea zegt (12 : 13), dat Jacob vluchtte naar Sedé-Aram, d. i. het veld van Aram. Ook Paddan-Aram wordt wel vertaald: Veld van Aram, of van de Arameërs (Staten-Vertaling: Syriërs).
In de geschiedenis der aartsvaders hangt Paddan-Aram heel nauw samen met Haran, dat eveneens meermalen genoemd wordt als woonplaats van Laban (zie het artikel: Haran I). Mogelijk zijn de namen Haran en Paddan eigenlijk twee Assyrische woorden, die beide „weg” beteekenen.
De stad Haran lag namelijk op een kruispunt van belangrijke verkeerswegen. Sommige schrijvers maken melding van een dorp Paddana, bij