Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Aram

betekenis & definitie

Er komen in de Schrift drie personen voor van dezen naam. De eerste is een zoon van Sem, den zoon van Noach. (Gen, 10 : 22; 1 Kron. 1 : 17); de tweede is een zoon van Kemuël, den zoon van Nahor, Abrahams broeder, en zijn huisvrouw Milka (Gen. 22 :21); de derde is een nakomeling van Aser, den zoon van Jacob, (1 Kron. 7 : 34).

Vooral de eerste is van beteekenis als de stamvader van de Semitische volksgroep, die bekend is onder den naam van de Arameërs of de Syriërs, zooals volgens Josefus de Grieken ze noemden en zooals ze ook in onze Bijbelvertaling worden aangeduid.In Gen. 10 : 22 worden de zonen van Sem waarschijnlijk opgenoemd naar de geografische ligging van de van hen afstammende volkeren, in de richting van het Zuid-Oosten naar het Noord-Westen. Lag Elam, de eerste, die genoemd wordt, het meest Zuid-Oostelijk, Oostelijk van de rivier Tigris, boven de Perzische golf, Aram, de laatste, woonde het meest Noord-Westelijk, dus in dat gedeelte, dat Oostelijk en NoordOostelijk van Palestina lag, het eigenlijke Syrië, en dan verder in Mesopotamië. Niet, dat hier alleen de Arameesche of Syrische taal gesproken werd — deze breidde zich in den loop der tijden veel verder uit — maar hier was toch het middelpunt van de Arameesche cultuur en invloed.

Van de Arameërs wordt niet alleen in den Bijbel gesproken. Ze komen ook voor in andere oude documenten.

In het Assyrisch worden de Armaiu (Aramu, Arimu, Arumu) het eerst genoemd doorTiglath Pileser ï (c. 1100 v. C.) als wonende in de steppen van Mesopotamië, en Salmaneser II (c. 857) ontmoette ze in dezelfde streek. Misschien komen ze al eerder voor onder den naam van Ahlami.

Dat groote gebied van Aram had nog weer verschillende deelen. Vooreerst lezen we van Aram-Naharaim d.i. Aram der beide rivieren (Gen. 24 : 10; Deuter. 23 : 4; Richt. 3:8; Ps. 60 : 2; 1 Kron. 19 : 6) door de onzen vertaald als „Mesopotamië”. Zooals de naam reeds aanduidt, is het het land van of bij of tusschen de beide rivieren nl. de Eufraat en de Tigris. Het werd begrensd in het Noorden door de bergen van Armenië en de uitloopers van den Taurus, in het Zuiden door de vlakte van Babylon, of zelfs, als het in ruimeren zin genomen werd, door de Perzische golf. Sinds Alexander den Groote kreeg het den naam van het Mesopotamische nl.

Syrië. De eenige steden van AramNaharaim die in het Oude Testament genoemd worden, zijn Haran (Gen. 24:10, vgl. 28: 10) en Pethor (Num. 22 : 5 ; Deut. 23 : 4), de laatste aan de Westelijke zijde van den Eufraat. — Een andere naam van dit land was Paddan-Aram (Gen. 25 : 20; 28 : 2, 5, 6, 7; 31 : 18; 33 : 18; 35 : 9, 26; 46 : 15), of alleen Paddan (Gen. 48 : 7). Dat woord Paddan hangt saam met een Arabisch woord, hetwelk beteekent een juk ossen of een door een juk ossen beploegd land, vandaar: vlakte, veld, akker. Paddan-Aram beteekent dus waarschijnlijk hetzelfde, als wat Hosea 12 : 13 genoemd wordt „het veld van Aram of van Syrië”, en is dan niet het geheele Aram-Naharaim, maar slechts een gedeelte er van, nl. die vlakte van het onafzienbare, vruchtbare Mesopotamië, waarin Haran en Edessa lagen. Hier woonde Bethuel, die daarom ook evenals zijn zoon Laban een Arameër of Syriër genoemd wordt (Gen. 25 : 20).

Meer Westelijk van de Eufraat tot Palestina, ten Oosten van de Jordaan, tot Mispa in Gilead (Gen. 31 : 47) strekten zich de andere rijken van Aram uit. In het Noorden lag Aram van Zoba, (1 Sam. 14 : 47; 2 Sam. 8 : 3 e.v.) met de steden Tibbath of Betach, (1 Kron. 18 : 8; 2 Sam. 8:8) en Berothai of Chun, (2 Sam. 8 : 8; 1 Kron. 18 : 8), door David veroverd. Daaraan grenzend Aram-Beth-Rehob of Aram-Rechob (2 Sam. 10 : 6—8). Meer naar het Zuiden Aram-Maacha of Maacha, Oostwaarts van de meren Merom en Gennesareth (2 Sam. 10 : 6 e.v.). Tusschen Maacha en Zoba lag de stad Damaskus (of Syrië van Damaskus, 2 Sam. 8 : 6), die, eerst aan Egypte onderworpen, later zelfstandig werd en allengs een overwicht kreeg over al de Syrische rijken in het rond.

Richt. 10 : 6 lezen we van de „góden van Aram of Syrië”. De voornaamste was Hadad of Addu (ook Dadu of Dadda), de zonnegod, door de Assyriërs vereenzelvigd met hun Ramman of Rimmon. Naast Hadad stond zijn goddelijke zoon Ben-Hadad. Verder worden nog genoemd Resheph, de vuurgod, El, Shamas e.a.

Over de taal van de Arameërs zie. Arameesch. Voorts zie men onder: Mesopotamië, Haran, Syrië.

< >